elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: benijden 

benijden  , benieë , benie, benies, beniet, beniede, benied , benijden, ook benieuwen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
benijden , benieden , benijden
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
benijden , benieden , [werkwoord] , Ik benie, doe benidst, hai benidt; ik benee, heb beneden. , benijden. , weinig gebruikelijk.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
benijden , benien , zwak werkwoord , benijden
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
benijden , benieden , sterk werkwoord, overgankelijk , benijden Die lu bint niet te benieden, die hebt zoveul ellende (Sle) *Bèter benied as beklaagd (Rui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
benijden , benieden , werkwoord , benijden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
benijden , benieje , benietj, beniedje, beniedj , benijden , Óm zoeaväöl ieëlendj kóns se nemes benieje.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal