elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: begrijpen 

begrijpen , begrijpen , In den ligchamelijken zin, voor in zich bevatten, vindt men in het Bredaasch afschrift der blijde inkomste van Carel en Philips, als hertogen van Braband, bij mij berustende: “gelijk den walschen chartere off brieven daar aff gemaackt in hout, en begrijpt.” Het Latijnsche comprehendere en het Fransche comprendre hebben insgelijks de tweederlei beteekenis van continere en van intelligere.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
begrijpen , begrijpen , wordt in deze streken veel gebruikt in den eigenlijken zin van omvatten.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
begrijpen , begriepen , (= begrijpen), in: dat ken j’ begriepen! = nu nog mooier! zou ik (of men) zóó dwaas zijn? ’ken mie ’t nijt begriepen! = ik begrijp niet bv. hoe hij zoo kan handelen, hoe is ’t mogelijk! Evenwel: ik ken ’t nijt begriepen = het gaat mij te hoog; mou’j’ begriepen! = denk eens! (Terecht wordt de ook elders gebruikelijke uitdrukking: zich iets niet kunnen begrijpen, door v. Lennep veroordeeld.)
begrepen (voltooid deelwoord van: begrijpen); doar het hij ’t nijt op begrepen = dat bevalt hem niet, zoo iets heeft of doet hij niet gaarne; ’k heb ’t nijt op hōm begrepen = ik houd niet van hem. (Beide uitdrukkingen ook elders, ofschoon niet bij v. Dale.) Zegswijs: begrepen Post!? – joa Dientje, wanneer iemand zegt: begrepen? (Dit zeggen is van Delfzijl tot Zoutkamp zeer gewoon. Vóór eenige jaren woonde te Warfum zekere Post met zijne schoonzuster Dientje. Of zij die tweespraak hebben uitgevonden betwijfel ik, maar zeker is het dat de vraag soms gold voor eene waarschuwing, soms voor een bevel.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
begrijpen , begrijpen , (bǝgraipǝ) , sterk werkwoord , Zegsw. Zo, begrijp-ie ’t ook?, als betuiging van instemming met de wijze, waarop iemand antwoordt op het door spreker gezegde. || “’t Is slecht weer voor de boeren?” “Ja, ’t hooi verregent allegaar.” “Zo, begrijp-ie ’t ok?” – Ergens mee begrepen zijn, er verlegen onder zijn, gevoelen dat iets niet naar behoren is, spijt hebben dat men iets verkeerds heeft gedaan. || Ik ben er erg mee begrepen, dat ’et stukkend is, maar ik kon ’et echt (heus) niet helpen. Evenzo elders in N.-Holl. (Taalgids 1, 105); VAN DALE geeft als gewestelijk op in dezelfde zin zich ergens in begrijpen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
begrijpen , begrepen* , verkort: doar heb ’k ’t nijt op; beide vormen zijn echter zuiver Nederlandsch. Vgl. verzijn *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
begrijpen , begriepen* , (bldz. 500): de reflexieve vorm is alom hier te lande in gebruik, doch o.a. door van Lennep ten strengste afgekeurd.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
begrijpen , bĕgriepĕn , begrijpen.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
begrijpen , begrĕp , Begrĕp nou ’es an! denk je dat nu eens in!
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
begrijpen  , begriepe , begriep, begrieps, begriep, begreep, begrep , begrijpen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
begrijpen , begriepen , grep, egreppen; dů gripst, hei grip , begrijpen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
begrijpen , begriepen , [werkwoord] , 1 begrijpen, letterlijk. ‘t Is hier net n vronder, ie kinnen ales begriepen = grijpende krijgen.; 2 begrijpen, verstaan. Ik kon nait ales begriepen = ‘t ging mij te hoog. Nou mòie es begriepen = stel je voor....; 3 zich een mening in ‘hoofd zetten. As hai dat ainmoal zo begript, is ter niks mit hom te begunnen. As hai wat begrepen het, din hedde ‘t begrepen! = hij heeft een heel stijve kop. Ik kin mie nait begriepen, wast ter hìn dust. Most tie es begriepen! = begrijp nu eens aan.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
begrijpen , begrijpen , ergens in begrepen zijn, ergens verlegen mee zijn, beschaamd gemaakt, bij bewezen goedheid e.d.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
begrijpen , begriepe , begreep, haet of is begreepe , begrijpen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
begrijpen , begrieppe , begrijpen, met het verstand (be)vatten.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
begrijpen , begriepen , begreep, begreppen , begrijpen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
begrijpen , begriepen , sterk werkwoord, overgankelijk , begrijpen Aal die dingen bint ok nich gemakkelijk te begriepen (Ros), Ik kan mai nait begriepen, hou ik dat had heb (Pei), Begriep nou toch ies an, nou giet die aolde Willem mit een jonge meid trouwen denk je eens in (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
begrijpen , begriepm , ik begriepe / begreepe; hie begrip / begreep; wie begriep / begreepm , begrijpen. Hie heft op ’m begreepm (hij heeft een hekel aan hem). Zie hef’t op ’m begreepm (zou graag zijn vrouw willen worden).
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
begrijpen , begriipe , begrijpen , Ge kunt zó'veul perleeje és ge wult, mér és'set nie wulle begriipe haauw'wet óp. Je kan zoveel praten als je wilt, maar als ze het niet willen begrijpen houdt het op.
Héij hi nie gàère dé ge hum bestût, t’is ne mèns die liever stillekes lèèft, begrép'te dé? Hij wordt niet graag geprezen, het is een man die liever stil leeft, begrijp je dat?
Voltooid deelwoord begreepe. Wie't lèste laacht hee’get nie iir begreepe. Wie het laatste lacht heeft het niet eerder begrepen. Hij is niet een van de slimsten.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
begrijpen , begriepen , werkwoord , 1. doorhebben, verstandelijk vatten 2. zich indenken, zich voorstellen 3. denken, de indruk hebben 4. ertoe te rekenen, in d’r bi’j in begrepen wezen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
begrijpen , begriépe , werkwoord , begriëp, begriëpe , begrijpen , (afw. vormen o.t.t., dich begrips, hër begrip) VB: Ich begriép neet wats tich hié köms doén. Zw: Dat kêns te begriépe: geen denken aan. begriépe, dat kêns te begriépe denken (geen denken aan) dat kêns te begriépe VB: 'Pa, maog ich d'n ôtô 'ns liene? 'Dat kêns te begriépe.'
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
begrijpen , begriip , begreep
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
begrijpen , begriepen , werkwoord , begrip, begreep, begreppen/ , begrijpen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
begrijpen , begriepe , begrieptj, begreep, begrepe , begrijpen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
begrijpen , begriêpe , werkwoord , begriêptj/begriptj,begrieëp/begreep,begrieëpe/begrepe , begrijpen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
begrijpen , begrèèpe , sterk werkwoord , begrèèpe - begrêep - begreepe , begrijpen; R.J. 'deh g' 't nie' kunt begrèpen'; WBD III.1.4:32 begrèèpe = begrijpen; -in tegenwoordige tijd vooaalkrimping: gij/hij begrèpt; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BEGRIJPEN - bevatten, inhouden, behelzen, Fr.contenir: Wa ' begrijpt dieën boek? Kiliaen: Be-grijpen - continere; J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836): BEGRIJPEN wordt in deze streken veel gebruikt in den eigenlijken zin van 'omvatten', in welken zin alleen Kiliaen: het woord heeft.; begrèpte; samentrekking van begrijp je?; Cees Robben – En dan waasewum.. begrepte... (19560630)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
begrijpen , begrie~pe , begraep – begraepe , begrijpen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal