Woord: bedruipen
bedruipen , bedruipen (zich) , wederkerig werkwoord
, zich behelpen, zich zuinig bedoen. Ofschoon hij weinig om handen heeft, weet hij er zich toch mede te bedruipen. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
bedruipen , bedrüppe
, bedrüp, bedrüps, bedrüp, bedrüpde, bedrüp , bedruipen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bedruipen , bedruipen , bedrupen, bedruppen
, Ook bedrupen, bedruppen (Midden-Drenthe) = zich bedruipen Hai mot zukzölf mor bedruipen (Eco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bedruipen , bedruppen , werkwoord
, I bedruipen: genoeg bijeenbrengen, verdienen om alles wat men nodig heeft zelf te kunnen bekostigen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bedruipen , bedrupe
, bedruupde – bedruup , bedruipen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |