Woord: batsen
batsen , batse
, bats, bats, bats, batsde, gebats , bij het beugelen er langs slaan. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
batsen , batsen , [werkwoord]
, 1 botsen. Ze batsten mit geweld tegen kander aan.; 2 slaan, kletteren, onoverg. De regen batst tegen de gloazen.; 3 neerkwakken, onoverg. Bats ‘t doar mor hin! (ruw). Wotter tegen de gloazen batsen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
batsen , batsen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. botsen, stoten Wie batsten mit de kop tegen mekaor an (Erf) 2. slaan Bats hum veur de kop, as e je anwil (Hijk) 3. vallen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Hij batste met geweld van de helling of (Hijk) 4. smijten (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Hij batste de rommel op de grond 5. baggeren (Midden-Drenthe) Loop niet zo deur het waoter te batsen (Gro) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
batsen , batse , werkwoord
, in plassen stampen, om te spetteren. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
batsen , [met veel lawaai lopen] , batse
, hard door plassen lopen waardoor het water opspat , dur da batse wor-d‘un aander ok nog nat = door dat opspattend water wordt een ander ook nog nat- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
batsen , batse , werkwoord
, moeizaam door modder of water lopen (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |