elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: balk 

balk , balk , balker , balk, hier door verstaat men op veluwe het bovenste gedeelte van een achterhuis boven de balken van de gebinten die met slieten en staken beleid worden, en waarop men vervolgends hooi, stroo, en ongedorscht koorn bergt. In de betuwe noemt men het balkert. balk, dus wordt het voornaamste stuk hout aan een ploeg genoemd. In Drenthe wordt het woord balk, of balker altoos in de eerste beteekenis gebruikt. Balken schaaten, is de koorngarven van den wagen met een vork met een lange steel naar boven steeken.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
balk , balken , de schuurzolder. In Gron. is: peerstalbalk = de zoldering boven den paardenstal.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
balk , balke , mannelijk , balken , balk.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
balk , balk , in: ’n kou an de balk hebben = eene koe geslacht, aan den haak hebben. Bij de boeren worden geslachte koeien, ossen of stieren aan een balk van den zolder der achterdeel opgehangen. Zegswijs: ik wil om de keur nijt van de balk ofvallen, of: ik wil om de keur nijt van dikke balk ofvallen, als men tusschen voorwerpen moet kiezen die vrijwel gelijk zijn of dezelfde waarde hebben; Oostfriesch: ik wil um de kȫr nêt fan de böne (zolder) fallen. Staat voor: koubalk, of: peerstalbalk; zie aldaar. Geldersch balk = zolder. Zie ook: balkeduuster.
vonder, van waar de naam Kuzemerbalk, voor een gehucht bij Grootegast, waar een vonder over het Wolddiep ligt.
golden balken, in: dat hoes het golden balken, zooveel als bij Harreb.: Hij heeft zilveren balken in zijn huis = het is met hypotheek bezwaard. Zuid-Limburg Dat hoes sjeet op papiere zoale (zuilen). Zie: golden.
Is het ijs sterk en volkomen vertrouwd dan zegt men: d’r liggen (of: leggen) balken onder, Friesch Der komme balken onder ’t iis. ’t Heet dat de Joden niet eerder op het ijs gaan of d’r mouten balken onder liggen. In Holstein zegt de Jood: Mozes heeft er geene balken onder gelegd, – en hij gaat niet op het ijs der Elbe. Het Woordenb. (1800) voegt er bij: thans echter meer dan voorheen. – Dit is zeker ook in deze provincie van toepassing, ofschoon ’t olle volk zich ook hier niet aan waaghalzerij schuldig maakt. Vgl. lijgen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
balk , balk , mannelijk , balken , ’k Mot aover de balk d.i. een groote commissie. Ook: braken. Janman hef erookt: h(i)ee mot aover de balk.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
balk , balk , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zegsw. Pas maar op dat de balken niet op je hoofd vallen, gezegd tegen iemand, die voor het eerst weer in huis wil treden, nadat hij lange tijd afwezig (op reis, uit logeren) is geweest. – Zie nog een zegsw. op vlot, en vgl. de samenst. achterbalk, dransbalk, hangeniersbalk, hanigbalk, keuvelensbalk, keuningsbalk, kotbalk, middelbalk, Noordse balk, roerbalk, slagbalk, sloving, spoelbalk, staartbalk, steunderbalk, waterbalk, zeilbalk.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
balk , balk* , zie ook balken *; ’t beteekent ook “vonder”, vanwaar de naam Kuzemerbalk, voor een gehucht bij Grootegast, waar een vonder over het Wolddiep ligt, – hiermede te vergelijken de beteekenis van “zolder” (bladz. 499.)
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
balk , balkĕ , balk.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
balk , balk , mannelijk , balken, balkens , ’k Mot aover de balk, d.i. een groote commissie. Ook: braken. Janman hef erookt: h(i)ee mot aover de balk. In dat hü̂s likt (ligt) papieren balkens (het is zwaar gehypothekeerd). Aster balkens onder ’t îs likt, mögt de joden d’r op.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
balk  , balk , belk , belkske , balg, balk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
balk , balken , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zolder
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
balk , baalke , baalk , [zelfstandig naamwoord] , 1 balk. n Kou aan de baalk hebben = geslacht hebben.; 2 zolder boven de paarde- en koestal of boven ‘t karnhuis: Koubaalk, peerstalbaalk, kaarnhoesbaalk. Spr. Ik wil om keur nait van baalk òfvalen = ‘t is mij onverschillig ‘t Hoes op baalk zetten (schertsend) = uitgaan, zonder dat er iemand thuis blijft; dus schertsend: ‘t huis op zolder zetten; 3 vonder, ‘t Baalkje en Kuzemerbaalk.; 4 dwarsbalk in de schuur, die twee zuilen verbindt.; 5 de balk onder de zolder. Dat mag wel mit kriet aan de baalk schreven worden. (De naam van de eerste schaatsenrijder die over ‘t ijs kwam, werd in de herberg aan de balk geschreven.) Moes ‘t brood weer op e baalken zetten? (d. V.) = vraag, als iemand na ‘t eten geeuwend de armen uitstrekt. (Herinnering aan de oude tijd, toen het broodbord of de broodkorf aan een balk in de woonkamer was bevestigd.); 6 Hai gooit ‘t nait over de baalk = hij is zuinig. (Lett. = hij gooit het hooi in de ruif en niet boven over de balk van de ruif heen. Dr. Stoett.) || looptil
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
balk , t baalkje , [zelfstandig naamwoord] , ‘t hooghòlt. ‘t Tjamsweerster Baalkje; nu ook al lang een brug.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
balk , balkn , zelfstandig naamwoord, mannelijk , balkns , bàlksken , 1 balk, 2 middengedeelte van de zolder. Op n balkn, op zolder
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
balk , balleke , vrouwelijk , De balleke hooizolder, balken in de schuur boven de stallen, belegd met “sliêten” en daarop het hooi.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
balk , baalk , bergplaats boven de stallen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
balk , baalk , Jeudn koomm op ’t ies as der baalkn onder lign. Vgl. TL 357: Der zitn baalkn onder ’t ies = het ijs is buitengewoon sterk.
Bron: Meijer, J. (1984). Tolk van ’t Olle Volk – Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Heemstede
balk , balk , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze an de balk jage, publiek verkopen. De zegswijze herinnert aan de gewoonte de ‘verkopingsbrief’ aan een balk in de herberg te bevestigen. – An de balk staan, schulden hebben. Voorheen werden de verteringsschulden soms met een krijtje op een balk in de herberg aangetekend. – Dat mag wel an de balk, dat mag wel in de krant, daar hoor ik van op.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
balk , balk , mannelijk , belk , belkske , balk; plafond. De balk mót gewit waere: het plafond moet gekalkt worden. Taenge de balk gaon: opvliegen (fig.). Dao zeen noch gein belk ónger et ies: het ijs is nog niet dik genoeg.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
balk , balk , zelfstandig naamwoord , zolder (KRS: Wijk, Coth, Werk, Bunn; LPW: IJss, Bens, Cab); ‘Het hooi ligt op de balk.’ (Coth) Zie hoofdstuk 4, punt 1: de boerderij .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
balk , balken , bälkie , 1. hooizolder; 2. balken; * doar hangt ok niet völle an’ balken: daar is armoe troef.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
balk , balk , balke, baalk, baalke, baolke , balken, balkens (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidw , Ook balke (Zuidwest-Drenthe en Zuidoost-Drents veengebied), baalk (Kop van Drenthe), baalke (Veenkoloniën), baolke (Veenkoloniën) = 1. houten balk Dou de banderdeure even dichte en gooi de baalke der even veur (Vtm), Hij zit boven in de balken in de nok (Coe), Het stait op papieren balken er rust een zware hypotheek op (Bco), Hie hef het geld over de balk gooid verkwist (Odo) 2. (vaak mv.) onderkant van de zolder Wij komt de winter wal deur, wij hebt het zwien in de balken (Exl), ...in de baalk (Row), ...an de balken (Bro) 3. (vaak mv.) opslagruimte onder het dak boven de deel, schuurzolder Laot nou de regen mar komen, wij hebt de rogge op de balken (Koe), ... op de balk (And), De balken schèren het afknippen van stro, dat door de kieren van de zoldering steekt (Sle) 3. (mv.) balken onder het ijs Hoe meer balken, hoe starker het ies (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
balk , balk , balk
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
balk , balke , balk.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
balk , balkns , houten balken. De knech goojn de rogge van de balkns.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
balk , balke , baalke , zelfstandig naamwoord , de 1. balk 2. (mv.) holle zolder boven stal, nl. met losse planken en vaak met strobedekking, hilde, ook wel uit palen bestaand 3. notenbalk; balkien ,et 1. kleine balk 2. hetz. als steunhoolt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
balk , ballek , zelfstandig naamwoord , balleke , ballekie , [O] ongelijk gemaaid gras Niette roim maoie, anders maokie een balk Niet te ruim maaien, anders maak je ongelijk gras; balleke draagbalken Je mag pas op ’t ijs aste balleke d’r onder legge Je mag pas op het ijs als de balken er onder liggen (verklaring: luchtbelletjes in het ijs die boven elkaar de dikte ‘balk’ van het ijs aangeven); Aste balleke onder ’t ijs legge maggie d’r op Gezegd tegen kinderen die op onbetrouwbaar ijs wilden
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
balk , baalk , zelfstandig naamwoord, mannelijk , bélk/baalke , bélkske , balk , VB: Die baalke ién dy aw boerderyje zién soms haaf bûim.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
balk , balke , zelfstandig naamwoord , balk.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
balk , balk , balken , 1. zoldering boven de *deel; 2. zolder waar de netten te drogen hangen; 3. hooizolder.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
balk , balk , mannelijk , belk , belkske , balk
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
balk , balk , zelfstandig naamwoord , balk; WBD III.3.1:126 'op de balk schrijven' (uitstel van betaling geven), op de lat schrijven = borgen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
balk , balk , belk , belkske , balk
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal