elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aluin 

aluin , alloen , alluun , aluin.
alloen! alloen! alloen! Waarschuwingsroep van kinderen, wanneer er dieven, nl. kwâjongens, in den tuin zijn. Hierbij behoort: bin dijven in joen toen! (er zijn dieven in uwen tuin!) Oostfriesch alûn, alûn! ’n dêf in de tûn. Carl Dirksen heeft: alûn’ = maak leder met aluin gaar, fig. sla er maar op! (Parzival 279:5: einen âlûnen mit einer stabe). 1 Heft no. 5. – Zou men hier ook te denken hebben aan het Hoogduitsche Hallunke = onmensch, schurk?
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aluin  , aloen , aluin.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
aluin , aloen , zelfstandig naamwoord onzijdig , aluin.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aluin , alloen , mannelijk , aluin.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aluin , aloen , aluun , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook aluun (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = aluin As ie het in aluun legt, wordt het wel weer schone (Dwi), Aj het in de koezen hebt, moej een stukkie aloen an de koeze leggen (Bei), De bakker bruukde aloen bij het koken van aol wief (Eex). Aluin werd vooral gebruikt als bloedstelpend en desinfecterend middel; bij huidziekten en wonden; in gorgeldrank tegen keelpijn en om boeren op te wekken; gemengd met bruine suiker als bestrijdingsmiddel tegen mieren; om de mond te spoelen bij pijnlijk gehemelte of na het trekken van een kies; tegen ziekte, toegediend als beleg op de boterham; voor het inmaken van augurken; voor het zuiveren van water uit de sloot of kanalen dat bestemd was voor de was (Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied); voor het schoonmaken van de pens bij huisslachten; bij het looien van huiden, enz.
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aluin , alluun , aluin
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
aluin , aluun , zelfstandig naamwoord , et; aluin
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aluin , aloén , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , aluin , VB: Nao 't sjère môs te dich mêt 'nne aloénsjtèin uüver de gezich vriéve vuur es te e wönsje hebs.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aluin , aloên , zelfstandig naamwoord, mannelijk , aluin
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal