elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: almanak 

almanak , allemenak , Almanak of Dagregister.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
almanak , almblak , mannelijk , almanak.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
almanak , almenak , in de zegswijs: mien kop is gijn almenak, zooveel als: gij moet niet meenen dat ik alles kan onthouden. Friesch: Hij het in kop as in almenak (weet alles). Ook: Mienst dat myn holle in almenak is? Spreekwoord: Almenak is ’n leugenzak, wanneer het op de weersvoorspellingen doelt, en zooveel als: de almanak is een valsche weerprofeet.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
almanak  , almenaak , almenak.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
almanak , almnak , almanak; almnak lüüegenzak
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
almanak , aalmenak , [zelfstandig naamwoord] , almanak. Aalmenak, leugenzak! met het oog op de weerberichten. Mien kòp is gain aalmenak! = ik kan niet alles onthouden. Ie kriegen n rooie letter in aalmenak. (verouderend), woord van lof voor kinderen, die hun best gedaan hebben. Oudtijds hadden de almanakken rode sierletters. Aalmenak en kraant Binnen de grootste leugenzakken van ‘t laand. Aalm-menak (Westerkwartier).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
almanak , zulvern aalmenak , [zelfstandig naamwoord] , zilveren plaatje, iets groter dan een rijksdaalder met aanduiding van dag en maand, stand van zon, maan en hemeltekens; eeuwigdurende kalender bij welgestelden in gebruik tot in de 19e eeuw.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
almanak , almenak , mannelijk , almenėk , almenėkske , almanak.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
almanak , almenak , almenakke, almanak, aalmenak , almenakken , Ook almenakke (Zuidwest-Drenthe, zuid), almanak (Zuidoost-Drents zandgebied), aalmenak (Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = almanak De Steenwieker almenak en de Grunger almenak (And), De Enkhoesder almenak (Gie), De Deventer almenak (Sti), Hie hef een kop as een almenak hij kan goed onthouden (And), Mien kop is gien almenak ik kan niet alles onthouden (Sle) *Kraanten en aalmenakken binnen almaol leugenzakken (Eco); Almenak, leugenzak (And)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
almanak , almenak , almanak
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
almanak , almenak , zelfstandig naamwoord , de 1. almanak 2. iemand met een goed geheugen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
almanak , almenak , allemenak , zelfstandig naamwoord, mannelijk , almenakke , almenekske , almanak , VB: Vreuger kôs te ién 'nnen almenak lëze wienie ste de greunte en de blomme môs zieje en zoe mie.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
almanak , âlmanak , âlmenak , zelfstandig naamwoord, mannelijk , âlmanakke/âlmenakke , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); kalender
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal