Woord: algemeen
algemeen , algemeen
, (het) volk; “deur dat ’t algemeen dat zoo zee.” Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
algemeen , algemijn
, (algemeen), voor: gemeenzaam, minzaam, populair; hij ’s ’n algemijn man, hij ’s algemijn = een man van stand die den minderen man minzaam bejegent, een vriend des volks. Drentsch gemeen = gemeenzaam; Overijselsch gemein = gewoon; Oostfriesch: hê is zo’n regt gemên man, de alle lüde grött. Zie ook: gemeijn 2. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
algemeen , algemeen , allegemien , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
, Zie de wdbb. || Wist jij ’et niet? ’t Is toch allegemien bekend. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
algemeen , algemein
, algemeen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
algemeen , aalgemain , algemain , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 algemeen. Aalgemaine Vergoadern. Zo is ‘t aalgemaine zeggen; 2 eenvoudig in doen en laten. De hoogsten bin wel es de algemainsten. || algemain Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
algemeen , aalgemain , algemain , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 ‘t algemeen. In ‘t aalgemain mag dat din ook wel zo wezen.; 2 ‘t volk. Hai stridt veur ‘t aalgemain. ‘t Nut van ‘t Algemain. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
algemeen , algemien , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Var. als bij gemien = 1. algemeen Dat wordt toch algemien ezegd (Hol), Het is aalgemien bekend (Schl), Met algemiene stemmen is e keuzen (Sle), De algemiene boer de boeren (N) 2. gewoon, prettig Wat is hij toch een algemiene kerel gewoon, niet trots (Hav), Het is gien knap persoon, mar hiel aordig en algemien sociaal (Bro), Dat is heil gewoon volk, heil algemein (Vri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
algemeen , algemien , 0
, Var. als bij gemien = 1. algemeen Over het algemein kunnen ze in Pais goud scheuvellopen (Pei), …vaalt het nogal met (Anl), Schoulmeesters binnen in het algemein wieze kirrelies (Row), Neeie èerpels schelle wij in het algemeen niet; wij krabt ze (Die) 2. het volk, iedereen (wm, N) Deurdat het algemeen dat zo zee (wm), Dat is een man veur het algemien sociaal voelend, prettig (N:Sle), Het nut van het algemien (N:Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
algemeen , algemien , algemeen , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. algemeen, openbaar, op ieder betrekking hebbend, bij/voor iedereen 2. universeel 3. het geheel betreffend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
algemeen , algemien , algemeen , zelfstandig naamwoord
, et 1. in in ’t algemien in het algemeen, over ’t algemien over het algemeen, veur ’t algemien voor het algemeen belang Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
algemeen , algemejn , bijvoeglijk naamwoord
, algemeen , VB: 't Ês algemejn bekênd dat de verejniginge meujte hebbe vuur aon lûij te koëme. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
algemeen , algemêen , bijwoord
, bijvoeglijk naamwoord; algemeen; D. Boutkan: blz. 16 Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
algemeen , algemein
, algemeen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |