Woord: alarm
alarm , alerm
, alarm. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
alarm , allaarm , zelfstandig naamwoord onzijdig
, alarm, lawaai. Allaarm sloagen = lawaai maken. Zie ook ‘t blindallaarm. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
alarm , alarm , alaarm, larm
, (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe). Ook alaarm, larm ( Zuidwest Drenthe, noord, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, ti), larm (Zuidoost-Drents veengebied in bet. 2.) = 1. alarm Hij sleug alarm (Anl), Het is allemaol loos alarm (Dwij), Eerder kreej as kind een bliend alarm een slecht horloge (Sle) 2. lawaai, geraas Wat zul er toch te doen wezen. Wat is het jo een alarm in het darp (Oos), Het is seins een hels alarm, een lawaai van jewelste (Pes), Wat maakt die kinder een alarm (Sle), Een mond vol alarm een beschuit (N), Het was een larm van je wonder en geweld (Nsch) 3. ruzie (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Daor hebt ze groot alarm um had in hoes (Sti) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
alarm , allärm , alläärm
, alarm. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: alläärm Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
alarm , alârm
, geschreeuw, herrie. Wat maek iej toch ’n alârm; ’t is net of iej vermoord wordt! Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
alarm , alaarm , zelfstandig naamwoord
, et 1. alarm 2. lawaai 3. opschudding Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |