elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: afval 

afval , [ontrouw, afgevallen fruit] , afval , voor afgevallen fruit.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
afval  , aafval , afval.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
afval , òfgevaal , òfvaal , [zelfstandig naamwoord] , 1 afval.; 2 de kleine stukken van een slachtbeest. || knibbelschòt
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
afval , aafval , mannelijk , aafvėl , afval.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
afval , ofval , ofgeval , 0 , Ook ofgeval (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) = afval Hai is zo gierig, hai wil zien aigen ofval wel vreten (Eev), Die erpel, daor is een bult ofval bij (Sle), Bie olde eerappels heb ie veul ofgeval (Bco), Die slaot, daor was nogal wat ofgeval an (Odo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
afval , ofval , ofgeval , zelfstandig naamwoord , de, et 1. te vroeg afgevallen fruit 2. wat na bewerking overblijft of uiteindelijk als vuil kan worden afgevoerd
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
afval , ofval , zelfstandig naamwoord , ofvalle , afval
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
afval , aofvaal , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , afval , VB: Aon aw êrpele hebs te vëul aofvaal
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
afval , aafvâl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , afval, rommel
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
afval , afval , zelfstandig naamwoord , afval; Daamen, Handschrift Tilburgs (1916): longen en hart van een varken, om zult (hoofdkaas) van te maken; • kinderen, nageslacht; Cees Robben – Ge het ’n schôôn vrouw opgezet/ Kees.. En d’r is zôô nogal wè afval aon ôôk ziek... (19640221)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal