Woord: afkammen
afkammen , aafkeime
, keim, keims, keimp, keimde, gekeimp , afbreken (fig.). Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
afkammen , afkémme
, afkammen, afbrekend beoordelen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
afkammen , ofkammen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. afkammen, afkraken Het is gien plezierige vent, hij kamt alles of (Mep), Aj een ding goedkoop in handen hebben wilt, dan moej het good ofkammen (Hijk) 2. slaag geven (Zuidwest-Drenthe, noord) Hij kamde hum aordig of (Dwi), z. ook ofdörschen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afkammen , ofkammen , ofkemmen , werkwoord
, afkammen: afgeven op, afkraken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afkammen , aofkemme , werkwoord
, kemde aof, aofgekemp , zuiveren , (het gedorste graan zuiveren) aofkemme VB: De vröchte wat gedoëse wäore woerte ies aofgekemp vuur dat ze doer de wanmuüle goûnge. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
afkammen , [door kammen wegnemen; bekritiseren] , ofkammen , werkwoord
, kammen of, of-ekamd , afkammen, afkraken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
afkammen , [neerhalen] , aafkeime
, afkraken, kritiek geven op , Emes aafkeime. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
afkammen , aafkeime
, afkammen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |