Woord: afgeven
afgeven , ofgeven
, voor: ten gevolge hebben; zie: noorderstof. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afgeven , afgeven , sterk werkwoord
, zie een zegsw. op azend. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
afgeven , ofgeven
, ten gevolge hebben, vgl. noorderstof * (bldz. 546) en bij v. Dale: afgeven = te kennen geven. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
afgeven , aafgaeve
, gaef, gifs, gif, goof, gegaeve , afgeven, smetten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
afgeven , òfgeven , [werkwoord]
, afgeven. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
afgeven , afgéêve , afgéve
, bekritiseren op iemes afgéêve Iemand bekritiseren; kijven Op iemes afgéve Kijven op iemand. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
afgeven , ofgeve , werkwoord
, Ook: 1. Warmte geven. | Die kachel geeft puur of. 2. Regen brengen. | Dat buitje het pittig ofgeven. Zegswijze van (op) ientje ofgeve, iemand belasteren, kleinerend over iemand spreken. | Je moete niet zô van ’m ofgeve. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
afgeven , aafgaeve
, gouf aaf, haet of is aafgegaeve , afgeven. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
afgeven , ofgeem
, gaf of, of egeem , afgeven. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
afgeven , ofgeven , sterk werkwoord, (on)overgankelijk
, 1. afgeven Dat goed gef of (Sle), De kachel gef hiete of (Smi), De vloer gef koold of (Pdh), Dat zal nog is een knap ofgeven (And), ...een plof ofgeven dat zal iets opzienbarends opleveren, een knal geven (Rol) 2. aan iemand afgeven Wil ie dat pakkie wel èven ofgeven (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afgeven , ofgeevm
, stinken. Iej geef aoreg of, laot oe is uutluchn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
afgeven , afgèève
, afgeven , És ge nô de smèd gô kun’de dan impersant vur mén daor ‘n pékske afgèève? Als je naar de smid gaat kun je tegelijkertijd voor mij daar een klein pakje afgeven? Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
afgeven , ofgeven , werkwoord
, 1. onder dwang aan een ander geven 2. overhandigen 3. van zich laten gaan 4. weggaan 5. zich inlaten met, omgaan met 6. zich laatdunkend uiten over Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afgeven , afgëve op , werkwoord
, bekritiseren , zie 'geven') Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
afgeven , ofgèven , werkwoord
, 1. afgeven, overhandigen. Een päkkien ofgèven; 2. afgeven, loslaten. Die värve gef of; 3. – op iene: afgeven op iemand, kwaadspreken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
afgeven , aafgaeve
, 1. afgeven 2. op iemand schelden 3. omgaan met mensen van lager allooi , Daen ink geuftj aaf. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
afgeven , aafgaeve , werkwoord
, geuftj aaf, goof aaf, aafgegaeve , afgeven Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
afgeven , afgeeve , sterk werkwoord
, afgeeve - gaaf aaf - afgegeeve , Pierre van Beek: smakelijk vertellen; afstaan, kwijtraken; Pierre van Beek: Hij kan et goed afgeeve -; – in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gift aaf; C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978): AFGEVEN - afstaan, meestal in 'moeten afgeven' - kwijtraken, vooral gezegd van gestorven kinderen: 'Ik heb er twee af moeten geven' .Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) – AFGEVEN - afchéve of afjéve: Nen brief - ; iets goed - = op handige wijze doen. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |