Woord: aanvoerder
aanvoerder , aanveurder
, aanvoerder. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
aanvoerder , aanvuurder , [zelfstandig naamwoord]
, de aanvoerder, de raddraaier. || aanvuierder , (Hogeland en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
aanvoerder , aavuirder , mannelijk
, aavuirders , aanvoerder. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanvoerder , anvoorder , 0
, anvoorders , (Zuidoost-Drents zandgebied) = dier dat wordt vetgemest Een zwien dat niet drachtig wil worden en maor mest wordt, is een anvoorder (Man) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanvoerder , aonveurder , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, aonveurders , - , aanvoerder , VB: 'r Ês jaore aonveurder van de voetbalclub gewès. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
aanvoerder , [aanvoerder] , aanveurder , mannelijk
, aanveurders , aanvoerder Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aanvoerder , aanveurder , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, aanveurders , aanveurderke , aanvoerder Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
aanvoerder , aanveurder
, aanveurders , aanvoerder Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |