elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aangeboren

aangeboren , [van nature] , aangebaore , aangeboren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
aangeboren , aagebaore , aangeboren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aangeboren , angeboren , bijvoeglijk naamwoord , aangeboren Het is een angeboren aord, hij kletst net as zien va (Dwij), Dat is een angeboren gebrek (Bei), …ofwieking (Gro), Wat hum mankeert, dat is angeboren schoonheid (And), Dat is ok een aangeboren schoonheid! smalend gezegd door meisjes (Gas), Dat is hum van gain vrumde aangeboren dat heeft hij niet van een vreemde (Eco)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aangeboren , aangeboeëre , aangebore , bijvoeglijk naamwoord , eerste vorm Weerts (stadweerts); tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; aangeboren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal