Woord: zweten
zweten , zweiten , [werkwoord]
, zweeten. Ook Dre. ONo/IJsl. sveita. Zwe. svettus. De. svede. Angels. svetan. Eng. to sweat. Fri. zwitte. Hd. schwitzen. Zweit, zweet. ONo/IJsl. sveiti. Zwe. svett. De. sved. Angels. svat. Eng. sweat. Fri. zwit. Hd. Schweiss. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
zweten , zwéten , zweiten , zwak werkwoord
, zweten. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zweten , swijten , swaiten
, zweeten. Vervoeging: Oldampt: ik swijt, doe swijtste, hij swijt; Ommelanden ik swit, doe switst, hij swit; in Fivelgoo ook: ik swijt of swait, doe zwutst, hij zwut; zoo: swijtten of swaitten; switten; swutten. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zweten , zweten , zwieten , zwak werkwoord, intransitief
, Daarnaast zwieten. Zie de wdbb. || Kijk dat peerd ers zwiet. – Zo ook elders in N.-Holl. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
zweten , zweite
, zweit, zweits, zweit, zweitte, gezweid , zweeten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
zweten , swaiten , [werkwoord]
, Ik swait, doe switst, hai swit; ook: doe swutst, hai swut; ik swaitte, switte, swutte; ik heb swait, swit, swut. , zweten. Swaiten as n òtter, as n peerd. Als ‘t dooi weer wordt: ‘t wotter dient en ‘t iezer swait = voelt vochtig aan. As e stainen swaiten, den komt ter waarm weer òf regen (dV) Ook doe swaitst, hai swait. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zweten , sweite , werkwoord
, Zweten. Het voltooid deelwoord luidt: sweiten. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
zweten , sjweite , werkwoord
, sjwëtde, haet gesjwët , zweten. Sjweite wie ’nen das: hevig transpireren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zweten , zwieëte
, zweten. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
zweten , zwieten , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Var. als bij zwiet I = zweten Aj arg zwiet, kuj een narf in de hals kriegen (Pdh), Wat zwiet ij onder de narms! (Hol), Hij zwette van benauwdighaaid (Row), Doou de jas toch oet, ij zweeit je ja kepot (Eex), Ik zwiet as een otter (Gro), ...as een peerd (Pei), ...as een koetspèerd (Wes), (fig.) Hij zat er mooi met te zweiten had er veel problemen mee (Een), Waor ik zwiet, maj mij koolteren gezegd als men het erg koud heeft (Wed) *Eten daj zweten, warken daj kold worden (Mep); Een kwaed geweten kan soms raer zweten (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zweten , zweten
, zweten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zweten , zwiite
, zweten , Eete dés’se zwiite én wèrreke dés’se kaauw kriige. Eten dat ze zweten en werken dat ze kou krijgen. Eten kunnen ze wel, maar werken is er niet bij. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
zweten , zwieten , zweten , werkwoord
, 1. zweten, transpireren 2. uitslaan, vocht afgeven 3. door hard werken klaar krijgen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zweten , zwêête , werkwoord
, zwêêt, zwêêtte/zwêêtende, gezwêête , zweten ’t Was zôô werm daddik zwêêtende as een otter; ik was voor schofttijd al staaildeurgezwêête Het was zo warm, dat ik zweette als een otter; ik was vóór schafttijd al drijfnat van het zweten Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zweten , zjwèite , werkwoord
, zjwêdde, gezjwêt, zjwèitenterre , zweten , (afw. vormen o.t.t. dich zjwêts, hêt zjwêt, dier zjwêt, geb. wijs mv. zjwêt) Zw: Zjwèite wie 'nnen das Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
zweten , zweete
, zwit gezwit , zweten , Piet zwit ás unne kepotten does. Piet zweet als een kapotte douche. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
zweten , zweiten
, zweten. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
zweten , zweite
, ich zweit, doe zwèts, hae zwètj, zwèdje, gezwèt , zweten , Hae zwèdje wie einen das. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zweten , zweite , werkwoord
, zwètj, zwètjdje, gezwèdj , zweten Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zweten , zweîte , werkwoord
, zwétj, zwétdje, gezwétj , zweten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
zweten , zwêete , zwak werkwoord
, B zweete (zonder naglijder), zwitte - gezwit; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zwit; De Wijs – “Daanste gij nie Sjaan? “Nè, waant as ik daans, dan zwéét ik en als ik zwéét dan stink ik.” (15-06-1963); Cees Robben - meej bezwitte kòp; Cees Robben - vur den toog wòr et hardst gewèrkt èn et mist gezwit; Piet van Beers – ‘Griepepidemie’: Ze heej al lieters thee gedronke/ èn ze zwit den hillen tèèd. (Spoeje doemmeniemer; 2009); Antw ZWEETEN - zweten: Zweeten gelijk e pèèrd; iemand doen zweeten - hem hard doen werken; vochtig worden, uitslaan; zwit - 2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zwêete', met vocaalkrimping; zweet; Cees Robben – D’n boer die zwit.. (19590509); Henk van Rijen - men gewèèr zwit zwit meej dè weer wir - mijn geweer condenseert met. [?]; zwitte - verleden tijd van ‘zwêete’; zweette; Cees Robben – Ik zwitte kruis en munt bij mekare. (19680913); gezwit; van ‘zwêete’; gezweet; Cees Robben – En die nog nôôt zô ver ak weet/ ’n Dröpke heef gezwit (19651231); Cees Robben – Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
zweten , zweite
, zwedde – gezwet , zweten Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |