elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zweep

zweep , zwepe , zwö̀pe , vrouwelijk , zweep; ook zwep o.a. in het liedje: Jan span an, de katten vör den wagen / Had ik een zwep ik zòl der met jagen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
zweep , sweep , (= zweep). Zegswijs: ’t gait om de golden sweep, zooveel als: alle zeilen moeten worden bijgezet want de uitgeloofde prijs is van groote waarde. Aan de harddraverijen te Groningen en Leeuwarden ontleend, waar vroeger zulk een voorwerp werd verreden, dat is als prijs diende.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zweep , zweep , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zie zwiep.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zweep , zwiep , zwuup , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast zwuup. Zweep. Zie de wdbb. || Hij greep de zwuup en gaf ’em ’en slag. – Vgl. een zegsw. op vrouw. – Ook in Friesl. swyp.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zweep , zwöppe , vrouwelijk , zweep
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
zweep , sweep , swebe , [zelfstandig naamwoord] , 1 zweep. ‘t Gaait om de gollen sweep = alle zeilen worden bijgezet; (ontleend aan de hardrijderij). De sweep ter over langen = er over leggen. ‘t Is ongeliek wel dat over de sweep proat, ‘t peerd òf de vouerman = men kan een zaak van twee kanten bekijken.; 2 het touw, waar een slagnet mee gedraaid wordt; van n stik in de grond; ‘t sweepwìndje, naar de bovensim van ‘t net. Met de treklien brengt de wilstervanger de sweep in beweging.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
zweep , zwùppe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zwùpn , zwùpken , zweep
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zweep , zweep , vrouwelijk , zwepe , zwiepke/zwépke , zweep, zwepen, zweepje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
zweep , zwiep , zweep
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
zweep , swuup , swiep , zelfstandig naamwoord , Zweep.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
zweep , zwipke , kleine zweep.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
zweep , zweppe , zweep.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
zweep , zweppe , zweep.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
zweep , zweep , zwepe, zwöp , 0 , zwepen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook zwepe (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe), zwöp (Scho, Pdh) = 1. zweep De tol giezelt in ’t ronde, zolang aj der met het zwöppie tegen anhauwt (Scho), Peerd schrikt van het pietsen van de zweep (And), Hij mus een stuk of wat klappen mit de zwepe hebben (Mep), (fig.) Hij kent het klappen van de zwepe weet hoe het moet (Bov), As het land zo kaal is daj de loeze der wal met de zweep over jagen kunt, dan kuuj de koenen beter bij hoes halen (N) 2. penis van de hengst (Zuidwest-Drenthe, zuid), z. ook zwengel, roe II
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zweep , zwéép , zweep.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zweep , zwepe , zweep
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zweep , zweppe , zweep.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zweep , zwipke , zweepje , Bè ne zwiptol daor hurde 'n zwipke bè, anders kós'ter niks meej begiene. Gij een zweeptol daar hoorde een zweepje bij, anders kon je er niets mee beginnen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
zweep , zwiepe , zwepe , zelfstandig naamwoord , de; zweep; wiend in de zwiepe hebben eigenwijs zijn, wat uit iemands houding valt af te lezen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zweep , zwêêp , zwiep , zelfstandig naamwoord , zwêêpe, zwiepe , zwêêpie, zwiepie , zweep Hij lee d’r de zwêêp over Ook zwiep [Nbl] 1. zweep 2. onbetrouwbare paardenhandelaar
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
zweep , zwiepke , zweepje
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
zweep , zweppe , zelfstandig naamwoord , zweep.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
zweep , zwiepke , zwipke , zweepje, buigzaam stokje
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
zweep , zweppe , zweep (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
zweep , zweep , zwieëp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zwepe/zwieëpe , zweepke/zwieëpke , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); zweep
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zweep , zwêep , zelfstandig naamwoord , zwipke , zweep; R. J. 'hij zwaait meej de zwëep'; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWEEP (scherpl. e) zelfstandig naamwoord  v. - vklw. zweepke(n), zwepke(n),zwippeke(n); Bosch zweep - zweep, ook genoemd: zwipke; – verkleinwoord van 'zwêep', met vocaalkrimping; Cees Robben – [Kinderen in een winkeltje:] Meneer, verkôôpte sewèèle nog drèèfdöllekes meej ’n zwipke... (19800418); WBD III. 4. 4:107 'zweepje' = zacht windje; ook 'zoefje'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal