Woord: zuimen
zuimen , zumen , [werkwoord]
, dralen, uitstellen. Nd. sümen. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
zuimen , zömen , zwak werkwoord
, zuimen. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
zuimen , zü̂̂men , zwak werkwoord
, zuimen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zuimen , zumen
, zuimen, talmen, dralen; doar moi’e nijt mit zumen = dat lijdt geen uitstel. Zie ook onder art. Aise. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zuimen , zoeme
, zoemde, haet gezoemp , zuimen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zuimen , zumen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = 1. talmen, uitstellen, wachten Aal niet zo zumen, vort anpakken! (Eex), Daor moej niet langer met zumen (Bei), Hij zuumde neit, mor muik dat e vortkwam (Rod) 2. verzuimen (Zuidoost-Drents zandgebied) Ik heb er niks um zuumd, ...verzuumd (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zuimen , zumen
, (Gunninks woordenlijst van 1908) talmen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zuimen , zumen , werkwoord
, uitstellen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zuimen , zumen
, 1. verzuimen; 2. dralen, talmen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |