elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zuigen

zuigen , zuiken , werkwoord , zuigen. Het is hier niet algemeen gebruikelijk en bij Kiliaen een verouderd woord.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
zuigen , zoegen , [werkwoord] , 2p. pr. ind. zogst, 3e p. zogt , zuigen. Angels. sucan. Zwe. suga. De. suge. Eng. to suck. Fri. zoege. Nd. suugen. Hd. säugen. Fra. Sucer. Spa. Port. chupor. Lat. sugere.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
zuigen , zûgen , sterk werkwoord , zuigen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
zuigen , zoegĕn , zoevĕn , zuigen.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
zuigen  , zoeke , züge  , zuigen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zuigen , zůůgen , zuääg, ezuäägen; ik zůůge, dů zogst, hei zog, wi, i, zei zůůgt; ik zuääge , zuigen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
zuigen , zuige ,   ,   , 1. gewone beteekenis, bijv. het zuigen van een pomp. 2. beweging, die het water en vastliggende schepen vertoonen, wanneer een betrekkelijk groot schip passeert.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
zuigen , zoeng , sterk werkwoord , 1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: zoege, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: z , zuigen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zuigen , zukke , zokke, sukke , werkwoord , Zuigen, sabbelen. Vgl. Fries sukje.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
zuigen , zoeke , zoekde, haet of is gezaoke , zuigen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zuigen , zuu:ge , zuukke , zuigen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
zuigen , zoegen , zuigen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
zuigen , zoeng , zeug, ezöang, ook: zuung, zeug, ezöang , zuigen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
zuigen , zoegen , sterk werkwoord, (on)overgankelijk , 1. zuigen Een waterpeer kuj wal zoegen (Klv), Hij zog op de doeme (Bov), De kurke van het kruukie weur even in de asse stopt, dan zug die vaste (Bei), Moei dat kind zien zoegen; net of het verhongerd is (Sle), Det rooie pinkie moew mar afzundelijk weiden, die zög de aandern zuigt bij de anderen (Ruw), As de bostiek blooud zoegt, zwölt het aachterlief op (Eex) 2. zeuren Niet zoegen, maar doen (Nam), Wat kan die vent toch vervelend zoegen! (Ker) *Eerst is het zoegen en zabben en dan bieten en krabben eerst is het wat getreiter en dan begint het gevecht (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zuigen , zôêgen , zög, zeug, zeugen, ezeugen , zuigen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zuigen , zoegn , zuugn , ik zoege / zuuge / zeuge; iej zoeg / zuug / zeugn; hie zög / zeug; wie zoeg / zeugn; ieluu zuug / ze , zuigen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zuigen , zoegen , werkwoord , 1. door zuiging water, lucht, stof enz. verplaatsen 2. met de lippen eromheen geklemd en met een inademende beweging uit iets halen 3. uit de borst, uier enz. drinken 4. (van een zeug) zog hebben 5. sabbelen, lurken 6. stofzuigen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zuigen , zoéke , werkwoord , zoëk, gezoëke , zuigen , (mnl. 'soeken') (afw. vormen o.t.t dich zuks, hër zuk) VB: 't Kênnke wäor aon ze krissiefleske aon 't zoéke. Zw: 'r zuk zichzelf: gezegd van een gierigaard.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
zuigen , zoegen , werkwoord , zög/zoegt, zoog/zoegen , zuigen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
zuigen , zuken , zuigen (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
zuigen , zuge , werkwoord , zuugtj, zuugdje/zoeëg, gezuugdj/gezoeëge , zuigen ook zoeke, zie ook zuige
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zuigen , zuige , werkwoord , zuigtj, zuigdje, gezuigdj , stofzuigen zie ook zoeke, zuge
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zuigen , zuûge , werkwoord , zuûgtj, zoeëg/zoog, gezoeëge/gezoge , zuigen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zuigen , zoêke , werkwoord , zoêktj, zoêkdje, gezoêktj , zuigen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zuigen , zèùge , sterk werkwoord , zuigen; WSD zuigen, drinken bij de zeug; WBD III. 2. 2: 22 'zuigen' = gezoogd worden; Dirk Boutkan (1996) zèùge - zôog - gezooge; B zèùge - zôog - gezooge - in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping; A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zw. ww. intr. zuigen 1) v. d. lucht gezegd, even voor een hagelslag; 2) van mensen gezegd die naar adem hijgen.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
zuigen , zu~ge , zaog – gezaoge , zuigen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal