Woord: zogen
zogen , zü̂̂gen , zögen
, zoogen (zögen van dieren meest gebruikt.). Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zogen , zueng , zwak werkwoord
, zogen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
zogen , zeugen , zwak werkwoord, overgankelijk
, zogen, melk geven Die mèer zeugt niet best (Exl), Een motte kan zo mooi knaoren, as hij de keunen zeugt (Zdw), De mot zeugt ze hard laat de biggen snel groeien (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zogen , zwooie , werkwoord
, opvoeden, * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: zogen. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
zogen , zuken
, zogen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
zogen , zôoge , zwak werkwoord
, causatief van zuigen: doen zuigen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |