Woord: zilver
zilver , zulver
, Zilver. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
zilver , zülver , onzijdig
, zilver. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zilver , zilver , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Daarnaast zulver (uitspr. zullǝvǝr). Zie de wdbb. || ’Et zulver is goekoop teugeswoordig. – Evenzo in afleidingen en samenst. zulveren, zulversmid, enz. – Vgl. Zilverpad. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
zilver , zulvĕr
, zilver. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
zilver , zulver , onzijdig
, zilver Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
zilver , zulvr , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, zilver Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
zilver , zulver , sulver , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
, Dialectische variant van zilver. Vgl. Fries sulver. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
zilver , zilver , onzijdig
, zilver. “’t Is langs Leusj gegange en bie Paak óntvange” wordt gezegd van verzilverd spul. Den hónjt leet ’t zilver zeen: de hond blikkert met zijn tanden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zilver , zulver , zilver , 0
, Ook zilver (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. zilver De liest om het portret was van zulver (Git), Het glèeit as zulver (Zdw) 2. zilveren voorwerpen Zie haar aal het zulver op taofel liggen (Eex), Het zulver mot nog poetst worden (Nsch), Dai het zuk mit gold en zulver behangen (Vtm), z. ook berlienzulver Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zilver , zulver , zilver
, zilver. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: zilver Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zilver , zulver , zulver-, zilver, zilver- , zelfstandig naamwoord
, et; zilver(-) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zilver , zullever , zulver , zelfstandig naamwoord
, [veroud] zilver Ze is zôô schôôn as zullever Ook zulver Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zilver , zulver , zelfstandig naamwoord
, zilver. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zilver , zulver
, zilver; blienzilver, Berlijns zilver, zilver vermengd met geelkoper. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
zilver , zûlver , zîlver , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, tweede vorm Nederweerts, Ospels; zilver Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |