Woord: wrang
wrang , wrange
, Het hol of de gaten van konijnen, vossen en andere diersoorten, die hunne rust- of verblijfplaats onder den grond hebben, en zich derwaarts langs uitgeholde wegen en pijpen begeven. Van wringen, zich ergens doorschuiven, oudtijds vervoegd – als ik drink, ik drank, nu dronk – ik wring, ik wrang, nu wrong, b.v. Walewein, vs. 5516: ‘Ontfarmelike wranc soe hare hande / Ende dreef arde groot mesbaer.’ Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
wrang , wrang , zelfstandig naamwoord
, eene ontsteking van den uijer der koeijen. Wrangkruid, wrangwortel (door de veehouders tegen die onsteking uitwendig gebezigd), nieskruid (Serapias). Hd. Wrangkraut. ONo/IJsl. rangr, verkeerd. Angels. wrang, Eng. wrong, nadeel, verkeerdheid. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
wrang , wrang
, eene ziekte onder de koeien; wrang in ’t jaor; bestaande in eene opzwelling van den uier. Ook in Gron., maar daar is het ook eene ziekte onder de watervogels, bv. van ganzen, eenden, enz. Oostfr. wrange = pijnlijke en ziekelijke gezwollenheid in de keel, overeenkomende met het MNederd. wrange = keelontsteking, angina. Van: wringen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
wrang , [complex van holen of gangen in de grond] , vrange , wrange , vrouwelijk
, loopgraaf van konijnen, vossen, enz. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
wrang , vrange , vrouwelijk
, stremming in de melkgevende uier. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
wrang , wrang , vrang
, (zelfstandig naamwoord); opzwelling van den uier, bij koeien; vrang in ’t joar (ook Drentsch.) “Men geeft de koe die de wrang heeft 3 dagen achter elkander telken dag 2 a 3 deciliter traan”, enz. – “Het vee is in de verloopen maand zeer gezond. De wrang, waaraan het in de maand Juli leed, is geweken.” (Veendam 1880). “De veehouders (te Adorp) hebben reden tot klagen over de ziekte, in den wandel genaamd wrang, welke zich in erge mate onder het weidevee begint uit te breiden.” (Juni 1895). – Ook eene ziekte onder de watervogels, ganzen, eenden, enz. bestaande in eene verdikking van de zwemvliezen; zie ook: droop in ’t joar, alsook art. v. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
wrang , vreengĕ
, planken hek. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
wrang , vrang , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 wrang. Gruine appels bin vrang. Vrang spek.; 2 boos(West-Westerkwartier). Ik ben vrang, as ‘k ze zie. || drang Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wrang , vrang , [zelfstandig naamwoord]
, opstaande plaat tussen 2 spanten op de bodem van een schip. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wrang , vrang , [zelfstandig naamwoord]
, ziekte aan uier of tepel van een koe. Kou het vrang in ‘t joar; hai vrangt, hai is vrangeg. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wrang , wrange , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, wrangn , wràngsken , hol, van konijn Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
wrang , vrang
, wrang = uierontsteking Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
wrang , vrang , mannelijk
, vrange , onaangename zure vent. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
wrang , vrang
, vranger, vrangste , wrang. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
wrang , vrange
, uierontsteking bij koeien. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
wrang , vrange
, zuur, wrang. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
wrang , vrange
, uierontsteking bij koe; * vrange in de hoed: ziekte bij koe ten gevolge van vrange. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
wrang , vrange
, wrang, zuur. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
wrang , wrang , wrange , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook wrange (Zuidwest-Drenthe) = 1. bitter(zuur) Wrange is de smaak van vruchten, die niet goed riepe bint (Hgv) 2. nors (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe) Hij keek wal een beetie wrang toe, het gung hum heun of (Bei), Wrang kieken zuur kijken (Nor), z. ook wrang(er)ig Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wrang , wrang , vrang, wrange, vrange , 0
, Ook vrang, wrange of vrange (Zuidwest-Drenthe, zuid) = uierontsteking Die koe hef een hard vordel, het zal wel vrange wezen (Dwij), In ein kwarteer zat vrang (Nor), Bie wrang kriegen ze kloeten in het jaor (Vtm), As wrang in het bloed komp, is het dodelijk (Sle), Tegen de wrang helpt wal een kwak zoere modder an het juur (Pdh), Geutmodder was best veur wrang, net zo goud as ruzzel (Eev), Addereulie wur bruukt, as de beeist wrang hadden (Eex), (bijv.) Aj de koe niet goed oetmelkt, wordt hij wrange (Bro), Een wrange koe (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wrang , vrange , zelfstandig naamwoord
, koudvuur (= bloedvergiftiging) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
wrang , vrange , bijvoeglijk naamwoord
, wrang Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
wrang , vrèng , bijvoeglijk naamwoord
, wrang, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
wrang , vrange
, wrang. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
wrang , wrang , wrange, wranje, vrang, vrange , bijvoeglijk naamwoord
, 1. wrang, zuur 2. met wrang I Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wrang , wrang , wrante , zelfstandig naamwoord
, de; wrang, etterdracht (bij vee) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wrang , vrang , bijvoeglijk naamwoord
, wrang , VB: Es konkernole nog neet good riép zién, zién ze zoe vrang wie d'r dûivel. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
wrang , vrange , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, wrang, zuur. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
wrang , vrange , bijvoeglijk naamwoord
, wrang, zuur. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
wrang , vrange , zelfstandig naamwoord
, lange pen om koe met een koliek te steken, zodat de gassen kunnen ontsnappen (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
wrang , wrang , wrange
, mollengang. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
wrang , vrang , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, uierziekte Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |