elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: winds

winds , [scheef] , wijnsch , bijvoeglijk naamwoord , scheef, schuin, niet vlak. Wat naar de eene of andere zijde trekt heet wijnsch; het gordijn hangt niet zuiver vlak, het trekt naar den eenen kant, het is wijnsch; de gebinten van dat gebouw staan niet in den haak, ze zijn wijnsch.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
winds , wiinsch , [bijvoeglijk naamwoord] , scheefgetrokken (hout, van winen, winden), b.v. van eene deur, die niet regt in de sponning van het kozijn sluit. Men zegt ook schelf. Nd. Zwi. windsch. Hd. Windschief.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
winds , wiends , wiensch, wins , Wanneer een voorwerp van eene wollen stof, bv. een kleed (op tafel of vloer) niet effen ligt, zegt men: dat goud is wiends, zooveel als, (gelijk men meent) de lucht er onder of er in belet dit; vriends naien wordt van een kleed gezegd, dat zóó zit, of het hier en daar door den wind is opgeblazen. Wordt ook van eene stof gezegd die krom getrokken is, bv. door het in de breedte doorscheuren van eene lap katoen, dat daardoor gebogen is geworden; wie hebben de neie looper in de gang legd en ik zag anstōns wel dat ʼt binnenste wat wins of te roem was. Aldus noemt men bv. ook eene lap laken waarvan de zelfkant eenigszins ruim is of rond staat; ook als eene stof onder het naaien op ééne plaats te veel wordt uitgerekt, hetwelk licht gebeurt als de stukken schuin geknipt zijn. – wiends, enz. zal hetzelfde zijn als het Oostfriesch windsk = zich windend, krommend, krom gebogen of getrokken, bv. ʼn windsken bôm. Van een oud bijwoord wind, Gothisch vinds, Oud-Noorweegsch vindr, Zweedsch Deensch vind = gebogen, krom, scheef. Zie ook ten Doornk. art. windschêf. West-Vlaamsch winsch = schuin, scheef, niet recht met den draad. Een stuk lijnwaad winsch plooien of snijden (niet volgens de richting van den draad, maar scheef weg door den draad. (De Bo.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
winds , wiens , schuin, scheef Dè rad is wiens Er zit een slag in dat wiel.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
winds , woins , woinsk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Verouderde variant van wind. Vgl. Fries wijnsk.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
winds , wings , kroomp (en wings raad). (WLD III 4.4, 177)
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
winds , wiens , wiensk , bijvoeglijk naamwoord , scheef, niet sluitend en niet stevig in elkaar zittend, niet symmetrisch
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
winds , wiends , 1. gedraaid; 2. scheef, kromgetrokken (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
winds , wings , wingser – wings , scheef
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal