Woord: wegkomen
wegkomen , wegkomen , [werkwoord]
, 1 wegkomen. Ik kon der nait weer wegkomen.; 2 van boven komen, behandeld worden, ervaring opdoen. Doar bin ik roar wegkomen! Spottend: Hinderk is best wegkomen = heeft zijn verdiende loon.; 3 vandaan komen. Oet wat wereld komt dij man weg?; 4 verdwijnen. Zien bril was weer es wegkomen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wegkomen , wegkommen , werkwoord
, van z’n plaats komen, vandaan komen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wegkomen , wegkomme , werkwoord
, kom weg, kwam weg, weggekomme , terechtkomen Hij is nog goed weggekomme Hij is nog goed terecht gekomen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
wegkomen , wegkommen , werkwoord
, 1. wegkomen, verdwijnen; 2. ontsnappen, ontkomen; 3. vandaankomen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
wegkomen , wegkommen
, (ergens) vandaan komen (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |