elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: web

web , [weefsel] , webbe , Zie laken.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
web , webbe , onzijdig , web, weefsel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
web , web , wob , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Stuk, rol van enig weefsel, inzonderheid linnen. || Me moeder had altijd ’en wob linnen in huis om hemden van te maken. 15 Servetten, 2 tafellakens, 3 wobbe linnen, wat hoeken in soorten enz., Hs. boedelscheiding (Koog, a° 1755), Zaanl. Oudhk. Een web linden, groot 25½ ellen, Hs. invent. (Jisp, a° 1730), prov. archief. – Web is ook in de algemene taal gebruikelijk (Staten-Bijbel, Jes. 38, 12 en 59, 6); R. VISSCHER, Brabbelingh 94 (zie op roof), HUYGENS (ed. 1672), 1, 142, enz.; zo reeds in de middeleeuwen: Item noch een webbe van XLI ellen, die elle III st., een duet min; ... item van comen (koopman) Hert twee webbes gecoft, die eenen van XLVI ellen ... ende dat ander is XXIII ellen, Hs. rekening (Egmonder abdij, a° 1427), Rijksarchief; zie verder weiland, en vgl. bij SOETEBOOM, Ned. Schout, 586: “het web scheren” in overdr. toepassing. de vorm wob is Fries (vgl. EPKEMA 542; HALBERTSMA 700) en nog in de Z.W.-hoek van Friesl. gewoon.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
web , wöbbe , web , zelfstandig naamwoord onzijdig , web. n Spinwöbbe. , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
web , web , webbe , 0 , webben , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook webbe (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe) = 1. web Het gaoren op de gaorenboom wur gebruukt um een web op het weefsel te maoken (Gie), voor spinneweb z. spinkop 2. fijn linnen (ti) Wilm weeft fien linnen, dat paartie boerinnen ok een webbe nuumt 3. spinnetje in een split van een hemd tegen uitscheuren (Zuidwest-Drenthe, noord) Een webbegie in een hemd (Dwi), z. ook vlooienrikkien
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
web , webbe , web
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
web , webbe , zelfstandig naamwoord , web.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
web , webs , web.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
web , webke , zelfstandig naamwoord , bundeltje stro (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal