Woord: watergat
watergat , watergat , 0
, 1. lage, natte plek Door in het land zit allemaol van die watergaten (Bov), Die kinder mugt geern bij het watergat zitten te kloddern (Bor) 2. waterachtig achterwerk bij een kip (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), z. ook waterkont Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
watergat , waetergat , zelfstandig naamwoord
, et; flink gat, kuil waarin water staat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
watergat , waotergat
, laaggelegen, vochtig weiland. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |