Woord: wapperen
wapperen , wapperen , zwak werkwoord, intransitief
, Zie de wdbb. – Ook: Heen en weer vliegen, drukte maken, stoeien. || Kinderen, niet zo wapperen! me hoofd loopt om! – Vgl. gewapper. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
wapperen , wabbern , [werkwoord]
, wappern. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wapperen , wappern , [werkwoord]
, wapperen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wapperen , waprn , zwak werkwoord
, wapperen. Nen klàenn an loatn waprn, een draai om de oren geven Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
wapperen , wappere , werkwoord
, in de zegswijze z’n hande wappere leite, flink aanpakken, ijverig werken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
wapperen , wappere
, en bepoalde meneer ván loëpe. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
wapperen , wappern , zwak werkwoord, onovergankelijk
, wapperen Het wasgoud wappert an de lien (Zey), De broek wappert, ...slobbert hum um het gat (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wapperen , wapperen
, wapperen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
wapperen , weilappen
, wapperen (van vlaggen) (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |