elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vuurtje

vuurtje , vuurtien , torentien , 0 , vuurties , (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook torentien = stapel turf Deze vuurties worden zo schuun op ebouwd, det het op ene törf uutkwam (Pes), z. ook vuren I
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vuurtje , vuurtien , zelfstandig naamwoord , et 1. klein vuur, bijv. et vuurtien opraekelen lett. en ook fig.: proberen het meningsverschil, de ruzie aan te wakkeren 2. vlammetje voor het aansteken van een sigaret, pijp of sigaar, bijv. iene een vuurtien geven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vuurtje , vuurtje , dwaallicht (in het volksgeloof).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal