elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: voren

voren , veuren , (= voren); in ’t veuren arbaiden = vooruit werken, vóór zijn door vroeger beginne, of ook: door harder te werken; hij is in ’t veuren = hij is de anderen vóór; ook: hij heeft reeds meer (belasting) betaald dan waartoe hij gehouden was. – Als werkwoord zie: inhoalen.
in ʼt veuren =vooruit, vóór zijn; de klok is in ʼt veuren = gaat vóór; ijn (glas) in ʼt veuren wezen = één glas meer dan een ander (of de anderen) gedronken hebben, hem één voor zijn, wanneer men dan verder voortgaat met drinken; in ʼt veuren betoalen = vooruit betalen; (eerappels) in ʼt veuren koopen = (aardappelen) koopen vóór zij gerooid zijn; in ʼt veuren arbaiden = een werk eerder verrichten dan noodig is, met het doel om er later vrij van te wezen; wat in ʼt veuren hebben = daarvan steeds iets in voorraad hebben; daʼs zoo wied in ʼt veuren! = die tijd is nog zoo ver! Oostfriesch in fören, in ʼt fören kamen = vóór zijn.
noa veuren goan. Wanneer landlieden een dag in de stad hebben doorgebracht, en naar de herberg, waar zij hun rijtuig hebben gelaten, terugkeeren, dan noemt men dit: noa veuren goan. Zooveel als: naar het vooreinde, het uiteinde van de stad.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
voren , vören , Voren. In ʼt vören – vooruit, te vroeg. Mîn wark vör Donderdag had ik Wonseldag al òf; ʼk was düs ʼn dag in ʼt vören.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
voren , vö̂ren , Voren. In ʼt vö̂ren – vooruit, te vroeg. Mîn wark vö̂r Donderdag had ik Wonseldag al òf; ʼk was düs ʼn dag in ʼt vö̂ren.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
voren  , veure , Van te veure, van te voren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
voren , in 't veuren , [bijwoord] , vooruit. In ‘t veuren betoalen. Hai is mie n oareg in in ‘t veuren = voor. In ‘t veuren boerken, zie boerken. Klòk is in ‘t veuren gaat voor. Eerappels in ‘t veuren kopen = bij voorkoop. Wat in ‘t veuren hebben = in voorraad. In ‘t veuren aarbaiden = vooruitwerken. Dat is nòg zo wied in ‘t veuren = zo ver weg; dat duurt nog zo lang! || veuren
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
voren , van veuren , van voren. Hai wait van veuren nait, dat e van achtern leeft = ‘t is een sufferd. - Dat is van veuren: òch Heer! en van achtern: Gòd, help mie = a. dat is een huishouden, waar geen goed meer aan is; b. dat is een heel ongelukkig gelegen dorp. - As ‘k van veuren mor schier bin, van achtern zit ik mit ‘t gat op de baanke (Scheemda), schertsend als iem. zich voor de spiegel opknapt. || veuren
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
voren , van veuren òf aan , van voren af aan. Van veuren òf aan! zo as de köster van Garrelsweer zee. || Garrelsweer
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
voren , vanderveuren , van te voren. Dat haar ie vanderveuren zeggen most = vooraf. Hai kwam ‘s oavens vanderveuren al. || te veuren
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
voren , vuurtn , van de vuurtn, 1 van voren, 2 van tevoren
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
voren , vörre , voorkant Van vörre, van te vörre. Van voren, van te voren; in het vooruit In ’t vörre wérreke in het vooruit werken; in’t vörre in het vooruit, vantevoren.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
voren , voren , bijwoord , in de zegswijze in ’t voren werke, vooruit werken.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
voren , vorenen , bijwoord , in de combinatie van vorenen, variant van ‘van voren’.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
voren , veurten , in uitdr.: van te veurten = van te voren.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
voren , veuren , voren; * in ’t veuren: van te voren, vooruit.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
voren , veuren , veurten, veurend , bijwoord , in combinatie met een vz. Ook veurten (Zuidoost-Drenthe), veurend (Zuidoost-Drenthe) = voren Aj alles in ’t veur(t)en wussen, was het wat makkelijker (Sle), Dat wol ik wal even naor veuren brengen (Nsch), Hij kwam al een dag in het veuren te vroeg (Ker), Hij hef in het veuren warkt hij moet trouwen (Mep), Het was van veuren net as op de rugge van een vrouw met weinig boezem (Rol), De toonstelling, daor zint wij al weken in het veurten met an (Sle), Zie kiekt in het veurten vooruit (Sle), Ie mut wat in het veuren hebben wat voorraad hebben (Zdw), Hij mut in veuren eten, want hij mut mit de busse (Nije), Toen begunden ze wèer van vèuren of an (Wes), Hij wet van veuren niet dat hij van achtern leeft van een houten Klaas (Bei), Dat pèerd is te nauw van veurend aan de borstkant (Sle), z. ook teveuren
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
voren , vèurre , (van) voren.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
voren , veuren , bijwoord , 1. (met een vz.) voren, aan de voorkant, in verb. als Kom es wat naor veuren 2. met betrekking tot het begin 3. in in ’t veuren warken vooraf, vooruitlopend 4. in in veuren in voorraad
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
voren , vanvoores , van voores, vanvoorne , bijwoord , 1. van te voren Da’ kejje vanvoores nie wete Dat kan je van te voren niet weten 2. vooraan Hij lôôp vanvoores Hij loopt vooraan Ook vanvoorne
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
voren , van voorne of an , van voores of an, van vores of an , uitdrukking , van voren af aan, opnieuw En toen begonne ze weer van voorne of an Ook van voores of an; van voor af aan, vanaf het begin Van vores of an kreeg tie de wind van voore Vanaf het begin werd hij op zijn nummer gezet; Ook oppenieuw
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
voren , voore , uitdrukking , Hij kreeg de wind van voore Hij kreeg hevige kritiek
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
voren , veuren , bijwoord , voren, in bijv. Int veuren wärken ‘vooraf, vooruit werken’, van veuren ‘van voren, aan de voorkant’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
voren , vurre , voren, vooruit , Van vurre af èn. Van voren af aan., Go is no vurre. Ga eens naar voren. Ga eens naar de voordeur. , Ik zal is no vurre stappe. Ik zal eens naar de baas gaan. , Hèij wit van vurre nie dèttie van âchtere leeft. Hij weet van voren niet dat hij van achteren leeft. Hij is er met zijn gedachten niet bij., In ’t vurre werke. Vooruit werken.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
voren , veurten , in het veurten, vooraf, van te voren; van veurten, van voren; in het veurst, in het begin.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
voren , vaore , werkwoord , bezuren, ongewend voorkomen, ploegen, ondiep , vreemd lijken, neet -, gewend raken aan, vlug wennen aan
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
voren , van vorente , van voren
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
voren , vurre , bijwoord , voren; Kom mar nòr vurre; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - van vurren óp zen vadder lèèke èn van aachteren óp hil zen femielie; N. Daamen, Handschrift 1916 - gezegd van een zoon
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal