Woord: voorspooksel
voorspooksel , veurspouksel
, (Goorecht) = voorspook, voorteeken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
voorspooksel , [voorteken] , véurspooksĕl
, voorteeken. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
voorspooksel , vüürspouksel , onzijdig
, voorteken Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
voorspooksel , veurspouksel , zelfstandig naamwoord onzijdig
, veurloop Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voorspooksel , vuurspooksl , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vuurspooksls , 1 droomgezicht, 2 dreigend voorteken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
voorspooksel , veurspooksels
, voortekenen voor onheil of slecht weer. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
voorspooksel , veurspoeksel , 0
, veurspoeksels , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) = voorspooksel, voorgezicht Hij hef er al een veurspoeksel van eziene (Koe), z. ook veurloop Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
voorspooksel , veurspoeksel , veurspooksel
, voorverschijning, voorteken in het volksgeloof. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |