elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: voorschort

voorschort , vurschort , voorschoot , Die vurnaom medam meej dur'ren duuren oovergóójer hôj dur're vurschort nog ôn. Die voorname mevrouw met haar dure schoudermantel had haar voorschoot nog aan.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
voorschort , veurschölk , veurschulk , zelfstandig naamwoord , de; halve schort
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
voorschort , voerschort , schort van (een) jute (zak) gemaakt, dat gedragen werd wanneer er smerig werk gedaan moest worden.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal