elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vod

vod , vod , zelfstandig naamwoord , vodden , onwelvoegelijke uitdrukking voor billen. Ook enkelv. in gebruik.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
vod , vòdde , onzijdig , vòdden , vod.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
vod , vodden , zie: achter.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vod , vod , (vòt) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. SLORDEVOS en voddeboer.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
vod , fòd , [zelfstandig naamwoord] , ‘t dikke eind van ‘t ei (Appingedam). Bij ‘t kinken van Poaske-aaier onderscheidde men fòd en spits.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vod , vòd , vòdde; vòdde; vòrre , [zelfstandig naamwoord] , ook: fòrre (Westerkwartier) =vod. Hèie ook vòdden te koop? vragt de vòddejeude, - Mouder het fòrren verkòft (dV) = er is overvloed, ‘t is feest. - Ain achter de vòdden zitten. || vòdden
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vod , vòrre , [zelfstandig naamwoord] , ook: 't fòrre (Westerkwartier); pondje fòrren (Westerkwartier) =vòd, vòdde. n Vòrrejeud. || vòd , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vod , fòrre , zelfstandig naamwoord onzijdig , vòd. Fòrren = vòdden. Zie ook pondjefòrren. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vod , vod , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vodn , vodjen , vod. An de vodn kùnn komm, te pakken kunnen krijgen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
vod , fodde , mannelijk , Hum achter zien fodde zitte. Hem opjagen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
vod , vod , mannelijk , vodde , vödje(s) , vod, vodden, vodje ’n vödje pepier een smoezelig stukje papier; vodde lijf Op zien vodde Op zijn lijf.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
vod , vodden , vorren , lompen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
vod , fodde , mannelijk , vodde. De meeres sjtouk er zichzėllẹf in de fodde: het grootste deel verdween in zijn eigen zak.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vod , vodje , zelfstandig naamwoord , vaatdoek (KRS: Wijk)
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
vod , vodde , vod.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
vod , vod , vodde, vorre , 0 , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook vodde (Zuid-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook vorre (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe) = 1. vod Wij hebt er nog wat vodden liggen; woj ze methebben? versleten lappen (Hoh), Je buusdoek liekt wal een vodde (Bui), Vodden, old iezer, alles is van zien gaeding (Die), Gooi dit hemd mor bij de vodden dank het maar af (Hijk), Dat is een vodde, die jurk, die ze anhef waardeloos kledingstuk (Wap), (fig.) Die moej flink achter de vodden zitten opjagen (Wsv), IJ kunt hum niet an de vodden kommen a. te pakken krijgen b. evenaren (Sle), Vroeger mussen wij um 8 uur onder de vodden liggen in bed (Schl), Hij zit onder de vodden ligt ziek in bed (Nor), Hij hef wat op de vodden had een pak slaag (Rol) 2. waardeloos persoon of dier (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) Wat een vodde van een meid (Sle), Aj een geblokt peerd veur de wagen hadden, haj der gien vodde veur dat was iets geweldigs (Odo), z. ook fotse
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vod , vodde , vod
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vod , vodde , vod.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vod , vodde , vorre, vodden , zelfstandig naamwoord , de 1. lor, vod 2. (niet negatief) lap, deken, laken, kleren enz., bijv. iene op ’e vodden geven een pak slaag geven, ook fig.: te grazen nemen 3. sletterige vrouw, sletterig meisje, bijv. Et was een vodde van een wief
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vod , vot , zelfstandig naamwoord , gedienstig , (overdreven gedienstig zijn) 'nne de vot naodräoge VB: Dè leet zich de vot mer naodräoge en 'r sjtik zelf gèine vinger oét, vêns te dat neet sjendaolig?
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
vod , vodde , zelfstandig naamwoord , vod, lor.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vod , vùdje , vodje, slordig hangend kledingstuk , Wa hédde toch ’n vùdje van ’n rùkske èn, ’t stòt oe hillemol nie. Wat heb je toch een vodje van een rokje aan, het staat je helemaal niet., Èijge is gin vùdje. Eigen is geen vodje. De eigen familie gaat voor.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
vod , vodlap , vodse , vod, oude of versleten lap.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
vod , vodde , (meervoud) aoj -, lompen, prullen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal