Woord: vlooienkruid
vlooienkruid , vlookruud
, (vlookruid); zie: als 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vlooienkruid , vlookroet , onzijdig
, vlookrutje , vlooienkruid, Pulicaria vulgaris. Om haar sterke geur werden vroeger enige planten tussen het stro van de strozakken gestopt tegen (de naam zegt het al) vlooien. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vlooienkruid , vlooienkruud
, kruidachtige plant gebruikt in de beddestee om vlooien te verdrijven. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vlooienkruid , vlóójekrûid
, herderstasje , Un éijndje wéijeróp vén'de wélliecht 'n plékske wór dég'get vlóójekrûid kunt viine. Een eindje verderop vind je wellicht 'n plekje waar dat je 't herderstasje kunt vinden. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
vlooienkruid , vlooiekruud , zelfstandig naamwoord
, et; bep. heester, nl. gagel, of takjes ervan (gebruikt tegen vlooien in bed) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vlooienkruid , vlooienkruud , zelfstandig naamwoord
, gagel (myrica gale) (plant). Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vlooienkruid , vlooienkruud , vlooiehout
, gagel (myrica gale; werd in bedsteden gelegd of onder petten gedragen ter bestrijding van vlooien). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |