elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vlijm

vlijm , vlim , van vlimmen, een soort van mes.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
vlijm , vlim , vlijm, lancet. Het Gron. heeft wèl: scharp as ʼn vliem.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
vlijm , flîme , vrouwelijk , vlijm.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
vlijm , vliem , in de vergelijking: zoo scherp asʼn vliem, in eig. zin. Nederlandsch vlijm. Drentsch vlim = lancet.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vlijm , vlim , vlijm. Det mets is net ein vlim, het mes is vlijmscherp.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vlijm , vlieme , vliem , [zelfstandig naamwoord] , vlijm. n Bek as n vliem.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vlijm , vliem , vrouwelijk , vliemke , a/ vlijm(pje) van een korenaar, b/ wimperhaar.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
vlijm , vliem , vleim , vrouwelijk , vlieme/vleime , vliemke/vleimke , vlijm, of: vliem, zie ook: vleim.; vleim vlijm, boortje; dokstersmesje; flank paard; spierstuk van koe of rund. Zoo sjerp wie ’n vleim: vlijmscherp. Zie ook: vliem.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vlijm , vliem , bijvoeglijk naamwoord , (Zuidwest-Drenthe, noord) = scherp De poepen verkochten beste zenden en aander vlieme rieve (Smi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vlijm , vlim , vliem, vlieme , 0 , vlimmen , Ook vliem (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), vlieme (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. scherp mesje, vlijm, o.m. gebruikt voor aderlaten Die koe was oplopen van de wind en toen kwam mien vao met de vlim (Sle), As een koe niet drachtig wol worden, dan wuurd e aoderlaoten met een vlim (Pdh), Het was zo scharp as een vliem (Hgv) 2. fijne tongpunt van een adder (Zuidwest-Drenthe, zuid, dva). Volgens het volksgeloof hebben adders etc. een vlim in de bek (dva) Het vlimmegie kwam hum uut de bek (Noo), Hij stak mij het vlim in het enkel en speide het venien in het bloed (ui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vlijm , vlieme , vlim , (Kampen, Kampereiland) vlijm. Ook: vlim (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vlijm , vlim , mesje.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vlijm , vliem , scherp mesje, als chirurgisch instrument gebruikt.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
vlijm , vliemke , zelfstandig naamwoord , sneetje (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
vlijm , vliem , vrouwelijk , 1. vlijmscherp mesje 2. achterlende bij dier
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal