Woord: vlei
vlei , vlei , vlij
, vlies op gekookte melk. Gron. vlei, vluus, Friesch vluis, Oostfr. flêi, flê. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
vlei , vlei , vlij
, (vrouwlijk) = vlies op gekookte melk; ook voor: dunne laag op eenige vloeistof, bv. op onzuiver woater. – ʼn vlei veur de oogen hebben zooveel als: zóó zien of het oog beneveld is. Drentsch vlei, vlij, Friesch vluis, Oostfriesch flêje, flêi. flê; ʼn flêi up ʼt ôg hebben. – Wij zouden het liefst tot: vlijen (Groningsch vleien), Oostfriesch flêjen, flêen brengen, iets dus dat zich als eene dunne laag ergens op heeft neergevlijd. Vgl. ten Doornk. art. flêje, alsmede: vluus. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vlei , vlie , onzijdig
, vel op hete melk Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vlei , vlije , vlij; flij , [zelfstandig naamwoord]
, 1 vlies (op koffie, melk, brij enz.) ‘t Ies is zo dun as n vlij.; 2 ‘t licht van de kou (Hogeland) || licht; vluus Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vlei , vliej , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vliejs , vliejken , vlies, op vloeistof Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vlei , vlieje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, vliejn , laag van gevleide dingen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vlei , vlij , vlije
, vlies (op melk bv.) Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
vlei , vlei , vleie, vlaai , 0
, Ook vleie (Veenkoloniën, ook met rekking, Zuidoost-Drents veengebied), vlaai (Kop van Drenthe) = 1. vlies Hol ie wel van een vleigien in de koffie? vel van gekookte melk (Koe), Der lig een vlei, ...vluum op het waoter (Dro), Witte kristalsukker op het oog leggen tot de vlei van het oog ofgung geneeswijze bij oogziekte (Eex) 2. hoeveelheid gekaarde, spinbare wol (Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, hy) Een vlaai was gekaorde wol (Row) 3. gerief (N:Zuidwest-Drenthe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vlei , vli’j , vli’je , zelfstandig naamwoord
, et 1. vlei, vooral: op melk, water 2. vel om de worst 3. vlies om een ei Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vlei , vlei
, vel op gekookte melk. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |