Woord: vleesbloem
vleesbloem , vleeschbloem
, koekoeksbloem of Lychnis. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
vleesbloem , vläisbloume , vrouwelijk
, vleesbloem, koekoeksbloem Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vleesbloem , vlaejsbloome , zelfstandig naamwoord
, koekoeksbloem Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vleesbloem , vleisbloeme
, gewone of dagkoekoeksbloem. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vleesbloem , vleisbloeme , zelfstandig naamwoord
, de; koekoeksbloem Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vleesbloem , vleisbloeme , zelfstandig naamwoord
, koekoeksbloem. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vleesbloem , vleisbloem , vleisbloeme
, koekoeksbloem (silene dioica of lychnis floscuculi). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
vleesbloem , vlisblom , zelfstandig naamwoord
, koekoeksbloem (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |