elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vijgenmat

vijgenmat , viegemat , [zelfstandig naamwoord] , 1 vijgemat.; 2 grote strohoed.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vijgenmat , viegemat , vrouwelijk , viegematte , viegemeĢ‡tje , vijgenmat (buidelvormige gevlochten verpakking voor het vervoeren van vijgen).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vijgenmat , viegemat , 0 , 1. grof gevlochten zak voor vijgen De viegen weurden oet de viegemat verkocht (Odo) 2. zomerhoed, waarvan het vlechtwerk leek op dat van een zak voor vijgen (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Die hef de viegematte op (Wap), Een viegematte mit een briede raand. In de bouw en mit het heuien. Vaeke vrouwen die ze ophadden (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vijgenmat , viegematte , zelfstandig naamwoord , de 1. vijgenmat: grote strooien hoed, ook van biezen, russen (grof gevlochten) 2. op vergelijkbaare wijze gevlochten mat, mand en soorgelijke gevlochten delen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vijgenmat , viegenmatte , grote strooien hoed (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal