elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vigileren

vigileren , fiegelijêrn , op bedacht zijn en zich naar richten; hij fiegelijrt altied op de tied = hij past altijd op den tijd, hij komt nooit te laat. Ook = er voor zorgen; hij fiegelijrt ’r altied op om goud zaizoad te hebben = hij zorgt er steeds voor goed zaaigraan te hebben. Het basterdwoord vigileeren = waakzaam zijn, zich op iets bevrijtigen, oplettend iets nagaan, van het Latijn vigilare = waken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vigileren , figelaaiern , [werkwoord] , letten op. Hai figelaaiert ter op = hij neemt zijn kans waar.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vigileren , vigelaaiern op , [werkwoord] , 1 letten op; zijn best doen voor. Hai vigelaaiert ter op om börgmeester te wòrren.; 2 uitdenken. Zai kin goud vigelaaiern = de naaister weet uit een lap veel te maken. || figelaaiern; oetfigelaaiern
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vigileren , vigelére , werkwoord , Azen op, begerig zijn naar, streven naar. Uit Frans vigiler. Vgl. Fries figelearje. | Hai vigeleerde nei (op) ’t baantje van gemeentebôde.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
vigileren , vigelére , vigeliere , werkwoord , (KRS: Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Cab, Pols), vigeliere (KRS: Werk) 1. schipperen, behendig manoeuvreren om iets rond te krijgen (KRS: Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: Lop) 2. (ww) aarzelen, twijfelen (KRS: Bunn; LPW: Pols) 3. (ww) bedenken, ovewegen, plannen, organiseren (KRS: Werk; LPW: Bens, Pols) 4. (ww) gluren (LPW: IJss) 5. (ww) ergens op azen, loeren (LPW: IJss, Bens, Lop, Cab, Pols) Met deze betekenis ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 55). Gouda heeft als betekenis: ‘uitkijken naar, trachten te ontdekken’ (Lafeber 1967, p. 93). In de Van Dale (1992, p. 3400) vinden we bij vigileren onder andere de betekenis ‘loeren op’ met daarbij de toevoeging: ‘gewestelijk, volkstaal’. 6. (ww) je anders voordoen dan wat je werkelijk bent (LPW: IJss) 7. (ww) iets doen wat het daglicht niet kan verdragen, stiekem doen (LPW: Mont) 8. (ww) beslissen (LPW: Pols)
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
vigileren , fiegelieren , (Kampen) nadenken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vigileren , figeleere , werkwoord , bespreken, van tevoren kennisnemen, polsen. ’K zal daor meej oons vaoder nog is oover figeleere. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: vigile: dag of avond voor een feestdag. * Frans Verschuren: persoonlijke bevindingen: van tevoren.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
vigileren , fiegeleren , werkwoord , niet doeltreffend en met verschillende dingen tegelijk bezig zijn, doen alsof het druk is maar intussen flierefluiten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vigileren , figeleere , werkwoord , figeleer, figeleerde, gefigeleerd , streven, loeren, hopen Hij figeleerde al jaere opta baontjie Hij hoopte al jaren op dat baantje
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
vigileren , fiegelieren , werkwoord , fiegelieren, efiegelierd , nadenken, uitdenken.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vigileren , vigelieren , werkwoord , vigelieren, evigelierd , uitvinden, uitzoeken, uitdenken. Zie ook: uutvigelieren.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vigileren , vigelieren , zie uutvigelieren.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
vigileren , fiesjelére , iets doen; actief zijn
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
vigileren , viegeleere , zwak werkwoord , viegieleere - viegieleerde - geviegieleerd , PM uitprakkizeren; WBD III.1.1:249 'vigileren' goed, scherp luisteren; vD vigeleren - onjuiste spelling voor vigileren: loeren op, prakkeseren; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VIGELEREN (onov. en ov. ww) vigileren, uitprakkizeren, op slimme manier bedenken. (Van 'vigilie', nachtwake); Bosch vigilere - bedenken; WNT VIGILEEREN - 4) bedenken, verzinnen, overleggen, prakkizeeren; 5) heen en weer loopen, flaneeren
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal