Woord: vetprijzen
vetprijzen , vetpriezen , vettekieken
, eene slachtvisite houden, of: zulk eene visite afleggen; ’t eerste ook in Gron. (Westerw.) Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
vetprijzen , [geslacht vee bekijken en taxeren] , vetprîzen , zwak werkwoord
, [weinig gebruikelijk]. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
vetprijzen , [een geslacht dier taxeren] , vetprîzen , zwak werkwoord
, taxeeren hoe zwaar het geslachte rund is. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vetprijzen , vetpriezen
, (werkwoord = vetprijzen), zooveel als: op slachtvisite gaan; ook Drentsch. Zie ook: spekmoal. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vetprijzen , vetprîzen
, Een bezoek brengen aan menschen, die geslacht hebben en hun, onder ʼt genot van een glaasje, toewenschen: ʼk Haope, daj ʼm in gezondheid mögt gebrü̂̂ken. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
vetprijzen , [toewensen] , vetprîzen
, Een bezoek brengen aan menschen, die geslacht hebben en hun, onder het genot van een glaasje, toewenschen: ʼk Haope, daj ʼm in gezondheid mögt gebrü̂ken. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
vetprijzen , vetpriizen
, zie: slachtvisite Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vetprijzen , vetpriezen , vetbekieken , [werkwoord]
, ‘t varken schatten, als het geslacht aan de ladder hangt. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vetprijzen , vet prijze , werkwoord
, het bekijken van het geslachte varken of de geslachte koe bij de buren (KRS: Hout; LPW: Lop) Zie hoofdstuk 4, punt 8: slacht . Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 106). Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
vetprijzen , vetpriezen
, het bezichtigen en prijzen van een geslacht dier bij de buren door de mannen onder het genot van een borrel. Uitdr.: foi wat ’n vet = och, wat veel vet. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
vetprijzen , vetpriezen
, het bezichtigen van het geslachte dier door de buren (alleen mannen) onder het genot van een borrel. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vetprijzen , vetpriezen , onbepaald werkwoord
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = een slachtvisite houden Bij het vetpriezen zeden ij, aj der in kwamen: Geluk met je vet, ...de vet (Sle), ...gelok mit de vette (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vetprijzen , vetpriezn
, een bezoek brengen ter gelegenheid van het slachten van een koe of varken en er vervolgens een glaasje op drinken. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vetprijzen , vetpriezen
, bewonderen en vieren van de (huis)slacht. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |