elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verslodderen

verslodderen , [verwaarlozen; slodderig worden] , verslòdderen , zwak werkwoord , veronachtzamen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
verslodderen , verslōddêrn , door slordigheid laten bederven, verslonzen. bv. van kleeren. Ook: door onachtzaamheid of gemakzucht verzuim plegen; hiervan: verslōdderd = verslōrd. (v. Dale: verslodderen = verslonzen.) Zie: verslōntêrn, en: slōddêrg.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
verslodderen , verslòdderen , veslòdderen , Door slordigheid verliezen of bederven.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
verslodderen , verslòdderen , veslòdderen , Door slordigheid verliezen of bederven.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
verslodderen , versloddern , verslontern; verslorren , [werkwoord] , 1 slordig worden. Ales versloddert doar.; 2 slordig maken. Ze versloddern ales.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verslodderen , verslodderen , verslodderen, verslodderd , verslonzen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
verslodderen , versloddern , verslordern , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook verslordern (Zuidoost-Drents zandgebied) = verslonzen Een sloddervos verslordert mèer as een pronkerd verpronkt (Scho), Die lat alles versloddern (Emm), z. ook versmeren
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verslodderen , verslödderen , verslödden, versloeren, verslò , versmeren, slecht voor iets zorgen. Gunninks woordenlijst van 1908: verslòdderen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
verslodderen , versloddern , slordig maken. Die meid zol mien ’t hele huusholn versloddern.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
verslodderen , verslodderen , werkwoord , verwaarlozen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verslodderen , versjlôjere , werkwoord , versjlôjerde, versjlôjerd , verwelken , VB: Dy kërksjluütele zién sjoen, meh ze zién zoe versjlôjerd. VB: 't Mèitske ês e päor jaor getroûwd en noé ês 't al gaans versjlôjerd.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
verslodderen , verslodderen , werkwoord , verslodderen, verslodderd , verslonzen, verwaarlozen. Zie ook: verslateren.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
verslodderen , verslorren , verwaarlozen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal