elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verschenen

verschenen , verschêne , verleden. - Verschêne Maondag, verleden Maandag, Maandag laatstleden.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
verschenen , verschenen , bijvoeglijk naamwoord , verleden, bijv. in verschenen zaoterdag
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verschenen , verscheene , bijvoeglijk naamwoord , jongstleden, vorige Verscheenen diñsdag isset gebeurd Jongstleden dinsdag is het gebeurd Verscheene week Vorige week
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
verschenen , verschene , verschenen , verschenen maondag, afgelopen maandag.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal