Woord: verpieren
verpieren , [wormstekig (aangetast door ongedierte) zijn] , verpieren
, wormstekig worden. die appel zijn aolling verpierd, die appels zijn helemaal wormstekig. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
verpieren , verpieren , werkwoord
, verpieren, verpierd , minder waard worden door verwaarlozing. Dät verpieren elemaole. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
verpieren , verpieren
, door verwaarlozing minder waard worden; verpierd, 1. wormstekig; 2. beurs, verrot. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |