Woord: vernieuwen
vernieuwen , verneien
, vernieuwen. Zie: nei 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vernieuwen , vernieje
, vernieuwen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vernieuwen , vernijen , [werkwoord]
, vernieuwen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vernieuwen , veniejn , zwak werkwoord
, als nieuw vertellen, onp. benieuwen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vernieuwen , vernuue
, vernuude, haet of is vernuut , vernieuwen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vernieuwen , verniejen
, verniejen, verniejd , 1. benieuwen; 2. vernieuwen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vernieuwen , verneien , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Var. als bij nei = benieuwen Het zal mij verneien, ...nei doen, of e ok komp (Emm), ...of hij dat baantie ok kreg (Bei), Het zal mij vernaaien, wat dat laand opbrengt (Row), ...verneeien, hoe of det oflup (Rui) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vernieuwen , verneien , zwak werkwoord, overgankelijk
, Var. als bij nei = vernieuwen Ze hebben de haile veurgevel van dat huus vernaid (Twe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vernieuwen , verni’jen , werkwoord
, vernieuwen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vernieuwen , vernoûwe , werkwoord
, vernoûwde, vernoûwd , vernieuwen , VB: 't Baanksjtel môt nudig vernoûwd wërde. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vernieuwen , verni’jen , werkwoord
, verni’jen, verni’jd , vernieuwen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vernieuwen , verniejen
, 1. vernieuwen; 2. benieuwen (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
vernieuwen , [vernieuwen] , vernoewe
, vernoewtj, vernoewdje, vernoewdj , vernieuwen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vernieuwen , vernoewe , werkwoord
, vernoe(w)tj, venoe(w)dje, vernoe(w)dj , vernieuwen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vernieuwen , vernowwe , werkwoord
, vernowtj/vernoetj, vernowdje/vernoedje, vernowdj/vernoedj , vernieuwen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vernieuwen , vernuuwe , zwak werkwoord
, vernieuwen; WBD III.4.4:315 'vernieuwen' = veranderen; B vernuuwe - vernuuwde - vernuuwd (met w?); – korte uu Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |