elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verlet

verlet , verlet , verletsel , verzuim.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
verlet , verlet , dadelijke behoefte; verlet om iets = terstond behoefte aan iets. hadd’ ie dan verlet um dat ding? Gron.: verlet om iets of iemand hebben, bv. = onmiddellijke behoefte aan geld, aan een dokter, enz.; d’r is verlet om joe = uwe tegenwoordigheid wordt (thuis of elders) dringend vereischt; ook Oostfr. – Kil. letten = wachten, zich ophouden; Oostfr. = vertoeven. Zie: letten.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
verlet , verlet , verlet om iets of iemand hebben = dadelijke behoefte hebben (bv.) aan geld, aan een’ dokter; d’r is verlet om joe = uwe tegenwoordigheid wordt daar terstond vereischt; is gijn verlet om = daar is geen haast bij, dat kan wel wachten. Eigenlijk zooveel als: door afwezigheid van datgene (of: diengenen) (waarom men verlet heeft), verhindering, beletsel, oponthoud, enz. ondervinden. Kil. letten = ophouden, verhinderen; Drentsch verlet = dadelijke behoefte; letten = wachten, zich ophouden. Oudtijds lette = oponthoud. Oostfriesch: ik heb’ gên ferlet um dat bôk had.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
verlet , verlet* , bij v. Dale = verhindering, uitstel, en evenzoo: verletten, verletsel; men zou ook kunnen zeggen: verlegen om.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
verlet , verlet , velet , Behoefte. Stü̂r tôkemwèke dat gud maor; ʼk (h)ebter dadelek nog gîn ve(r)let ümme.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
verlet , verlet , zelfstandig naamwoord onzijdig , behoefte. Ik heb ter verlet om = ik heb er gebrek aan; ik heb het nodig. Is gain groot verlet om = er is geen haast mee. Der is verlet om joe = je moet er bij zijn. ‘t Is ja net òf ter braand is, zo’n verlet haar ie (H.O.) = zo’n drukte maakte je. Schertsend: gain verlet om daauw! wanneer het hard regent. - Doar haar nou nòg net verlet om west! = dat moest er nog bij komen! - Wat verlet heste? = wat is er van je verlangen? - lk kom om (oet) verlet = omdat ik iets nodig heb. Fig. Hest toe zo’n verlet om Oltje? = moet je haar zo nodig spreken?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verlet , verlet , 1. verzuim, tijdverlies 2. ergens behoefte aan hebben
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
verlet , verlet , zelfstandig naamwoord , Oponthoud.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
verlet , verlet , 0 , 1. behoefte Hij hef verlet um geld heeft het hard nodig (Dro), Daor hebt ze gien verlet umme (Zdw), De kommende week kriej het wal wèerum, tenminste aj der niet eerder verlet van hebt (Exl), Bie verlet van zunne gruit het mos tussen de steinen bij gebrek aan zon (Ros), Ze hebben nog gien verlet ze kunnen zich nog goed redden (Eel), Der bint een hoop domme mèenschen in de wereld, mor der is soms nog verlet um (And) 2. vrijaf (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe) Zie wolden met de kinder hen de dierentuun; hie hef verlet vraogd een vrije dag (Sle), Ik vraoge een dag verlet (Dwi) 3. oponthoud (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Ik bin wat laete, mar ik har even verlet deurdat de brogge op was (Wap)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verlet , verlet , 1. verlet; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: behoefte
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
verlet , verlet , gebrek, behoefte. Ik heb der nog gien verlet umme, ik heb ’t nog niet neudeg.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
verlet , verlet , zelfstandig naamwoord , et 1. vertraging, oponthoud 2. sterke behoefte, bijv. verlet hebben van een betien regen 3. vorstverlet 4. toestemming voor een vrije dag
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verlet , verlêt , bijvoeglijk naamwoord , verhinderd , VB: E maondig kaom ich neet, daan been ich verlêt.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
verlet , verlet , verlet van iets hebben, behoefte aan iets hebben, gebrek aan iets hebben.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
verlet , verlét , zelfstandig naamwoord, onzijdig , oponthoud
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
verlet , verlèt , zelfstandig naamwoord , behoefte, gebrek; verlèt hèbbe nòr iets - erom verlegen zijn, er gebrek aan hebben; Cees Robben – Wer hebben er d’n hillen vurrige ôôrlog verlet naor gehad... (19561110); Cees Robben – Aleen mar verlet naor ennige stessel-kiesjes... (19720414); Piet van Beers – ‘Den haon sprikt’: DEN HAON SPRIKT:/ Gullie wit wèl, biste mèède/ Dèt al gaaw wir Paose wort./ Ik hèb verlèt nòr grôote aaier./ Klèntjes koom ik nie te kort. (Spoeje doemmeniemer; 2009); Stadsnieuws -  Daor hèmme naa al enen hille tèèd verlèt nòr gehad. - Dat .... gemist (210310); WBD III.3.1:210 'verlet hebben', 'missen, ontberen, derven, armoede lijden / hebben, te kort komen' = ontberen; WNT XX I 824 - 5) (Gewest. in Nederl.) Behoefte; gebrek
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
verlet , verlut , bijvoeglijk naamwoord , "PM gestoord (van een vogel die niet meer op zijn nest terugkeert); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - tis en verlut ('76) - gezegd van een vogeltje dat niet meer doorgaat met broeden, nadat de eitjes door jongens zijn weggehaald en teruggelegd. (Verlut = verlaat = ophouden) vgl. 'Hij is verlut' = een geregelde bezoeker die plotseling wegblijft, omdat hij zich niet meer thuisvoelt bij de mensen waar hij vroeger graag kwam. N. Daamen, Handschrift 1916 - ""ze zen gelaik verlut hier (ze komen in het geheel niet meer)""; Cees Robben – Toen wees ie me ’n nisje aon/ en zeej dè is verlut... / As ik die jong te pakken krèèg../ O wee as ik ze snut... (19600708); Weij (T&T 38:88) is vd. van AB 'verletten'; Weij (T&T 38:88) “verlut - bijvoeglijk naamwoord  ""gestoord (van 'n vogel die niet meer op zijn nest terugkeert)"". Het is het vd. van een ww. dat in het AB verletten luidt. - Het WNT XX behandelt dit in kolom 824 vlg., en geeft als betekenissen o.a. 'ophouden', 'vertragen', 'belemmeren' en 'verstoren'; deze laatste betekenis overigens alleen in de regels 'Verletten wil ick niet u vreug het met mijn dicht'. Semantisch lijkt er mij geen enkel bezwaar tegen. Formeel hebben wij hier te doen met ronding tot u van een e die door umlaut uit a ontstaan is (vgl. Franck-Van Wijk 380), een ronding veroorzaakt door l. Weliswaar komt ronding van zulk een umlauts-e niet veel voor. Men zou kunnen denken aan blussen, maar ten eerste werkt hier ook de b mee en vervolgens zijn er ook andere etymologische mogelijkheden; zie hiervoor Franck-Van Wijk 74 en 380. Maar, zij het met andere consonantische omgeving, ook vinden we zo'n ronding van umlauts-e bv. in Maastrichts humme 'hemd' en höbbe 'hebben' (cfr. Endepols 138 en 135)."
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal