Woord: verkneukelen
verkneukelen , verkneukeln , verkneutern , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook verkneutern (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. (wederk.) zich om of met iets vermaken Ik verkneukel mij der al op, dat het gauw weer sunterklaos is (Hoh), Wat verkneukeln dai kinder zuk toch mit dai boukies (Vtm), Hij hef hum verkneuterd um de veurstelling van de poppekaste (Hav) 2. verkreuken, verfrommelen Dat goed is verkneukeld (Man), Ie mut dat papier niet zo verkneukeln (Vle), ...verkneutern (Hijk), Hang dien gaoie jasse toch op, hij verkneutert ja heilemaol (Bco), z. ook verknöttern Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verkneukelen , verkneukelen , werkwoord
, 1. zodanig met iets omgaan dat het kreukelt 2. intens plezier hebben om, zich verkneukelen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verkneukelen , verknoekelen , werkwoord
, kreukelig (doen) worden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verkneukelen , verknuükele , werkwoord
, verknuükelde, verknuükeld , verkneukelen Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
verkneukelen , verkneukeld , verkneurd, verknötterd, verkneuterd
, kreukelig, gekreukt. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |