elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vergangen

vergangen , vergangen , [zelfstandig naamwoord] , verleden.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
vergangen , vergangen , veurgangen , verloopen; vergangen jaor = twee jaar geleden. Gron. vergangen, in: vergangen week, joar, harst, enz, dunderdag, enz. = verleden jaar, het vorige jaar, enz.; Friesch NBrab. HD. vergangen, Westf. vergangen fridag, enz. MNederl. ganghen = gaan; verganghen = afloopen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
vergangen , [verleden, afgelopen] , vergangen , verleden deelwoord , vergangen wèke, verleden week.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
vergangen , vergangen , als bijvoeglijk naamwoord in: vergangen week, joar, harst, (enz.), dunderdag, enz. = verleden week, enz. In ’t Nederlandsch verouderd. Drentsch, Friesch, Noord-Brabantsch, Hoogduitsch vergangen = verleden, vorige; Westfaalsch vergangen fridag, enz.; Kil. verganghen, Deensch förgangen = verleden. Middel-Nederlandsch ganghen = gaan; verganghen = afloopen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vergangen , vergangen , Verleden. Vergangen wèke, jaor, maond, zündag.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
vergangen , vergangen , bijvoeglijk naamwoord , Verleden. || Vergangen week heb ik er nag ’eweest. – Evenzo elders in N.-Holl. (Taalgids 1, 300; O. Volkst. 2, 176); ook: vergane week. De oude vorm van het verl. deelw. van vergaan is bij vroegere schrijvers natuurlijk zeer gewoon; vgl. b.v. VAN RIEBEEK, Dagverhaal: dezen vergangen nagt (1, 31), vergangen jaer (1, 265 enz.), vergangen saysoen (1, 267 enz.), vergangen Sondagh (1, 374), vergangen weecke (1, 376), enz.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
vergangen , [verleden] , vergangen , vegangen , Verleden. Ve(r)gangen wèke, jaor, maond, zündag.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
vergangen , vergangen , bijvoeglijk naamwoord , Voor voorleden. Vergangen jaar, vergangen week voor voorleden jaar, voorleden week.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
vergangen , vergangen , [bijvoeglijk naamwoord] , soms voor verleden, in vergangen week enz. Niet Westerkwartier
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vergangen , vegangn , bijvoeglijk naamwoord , verleden
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
vergangen , vergange , vergane , bijvoeglijk naamwoord , Voorbije (verouderd) | De vergange week was ’t skitterend weer.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
vergangen , vegangen , vorige, b.v. vegangen wèke = vorige week.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
vergangen , vergangen , vergangen wekke: vorige week.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
vergangen , vergangen , veurgangen , bijvoeglijk naamwoord , (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook veurgangen (wm) = verleden Het gewos is dit jaor bèter as vergangen jaor (Hgv), Vergangen wèke is e nog bie mie west (Nsch)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vergangen , vergangen , voorbij
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vergangen , vergangn , verleden. Vergangn wèèke is hie hier ewes.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vergangen , vergangen , bijvoeglijk naamwoord , verleden, vorige. Dät was vergangen wèke.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vergangen , vergange , vergangen, , vergangen , vergangen maondag, afgelopen, vorige, verleden (maandag).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal