elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vaneigens

vaneigens , van éges , vanzelf ’t Gùt van éges Het gaat vanzelf.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
vaneigens , vaneijges , bijwoord , vanzelf.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
vaneigens , vaneigens , vanzelf.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
vaneigens , eigens , in van eigens vanzelf (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Ja, dat sprek toch van eigens is vanzelfsprekend (Die), Het was een mitvaller van eigens (N:Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vaneigens , vaneigens , bijvoeglijk naamwoord , (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = vanzelfsprekend Vaneigens hef de meister geliek (Ruw), Dat is vaneigens een naosleep op het gewone slachten (Pes), Dat is toch vaneigens dat spreekt toch vanzelf (Dwi), z. ook vanzölf
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vaneigens , vanéijges , vanzelf , Dé's iet van niks zègge ze dan, és't vanéijges gi, dan lupt alles óp rullekes. Dat is iets van niks zegge ze dan, als het vanzelf gaat, dan loopt alles op rolletjes.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
vaneigens , van èìjges , vanzelfsprekend
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
vaneigens , gì dè van èiges , gaat dat van zelf
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
vaneigens , vanèèges , vanzelf.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
vaneigens , vaneigens , bijwoord , vanzelf. Zie ook: vanzels.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vaneigens , venèijges , vanzelf , ’t Góng venèijges, ik kón ’r niks teege doewn. Het ging vanzelf, ik kon er niets tegen doen
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
vaneigens , vaneigens , vanzelf (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
vaneigens , vaneiges , vanzelf , Det geit vaneiges uuever.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
vaneigens , vanèèges , venèènges , bijwoord , vanzelf, natuurlijk; Agge zó wèèd zèèt, gaoget vórt ammòl vanèèges. - Als je zover bent, gaat het verder allemaal vanzelf. WBD III.1.4:58 'van eigens' = natuurlijk; WNT VANEIGEN, daarnaast ook: vaneigens - vanzelfsprekend, natuurlijk; 3) zeker; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VANEIGEN, VANEIGENS bijwoord  vanzelf: Da' spreekt vaneigen. Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vaneijges bw - vanzelf; Bosch veneiges - vanzelf; vanzelfsprekend; venèènges - vanzelf > van eigen(s); Dan wòrret venèèges enen bôom meej en hart vur onze stad. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal