Woord: vader
vader , vaar , mannelijk
, vaars , vader, voor 50 á 60 jaren hoorde men hier ten platten lande den naam vader en moeder weinig noemen, meestal zeiden niet alleen de kinderen maar ook bejaarden taat en mem, en de minst ontwikkelden vaar en moer. Ik herinner mij den tijd nog zeer goed, dat ik, in navolging van eenige schoolmakkers, besloot, niet meer taat en mem, maar vader en moeder te zeggen. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
vader , vaar , koude vader
, vader; Gron. voar, ruw of minachtend uitgedrukt. koude vader = stiefvader, Vergel. kold bloed. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
vader , vader , mannelijk
, vader. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vader , voar
, voor: vader; alleen nog onder de laagste klasse, vroeger meer algemeen in gebruik. “Al huil ik ʼt op e ploatse kloar, Hier zel ik ʼt ook wel redden, voar!” (Reynders). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vader , vaâr , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vgl. spekvaar. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vader , vader , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zie een zegsw. op meid. – Vgl. vaders handje mag op spanbotten. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vader , vaare
, vaatien , vader Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vader , voader , [zelfstandig naamwoord]
, vader. Beter n rieke voader te verlaizen as n aarme mouder, - Mien voader het gain Bremer west. Ain voader kin beter zeuven kinder onderhòllen as zeuven kinder ain voader. Doar helpt gain voader òf mouder aan = daar is niets aan te doen. Ons Voader = Vader. Ons Voader wil dat nait lieden. Zo ook: Ons Moeke. || Bremer; voai Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vader , vaa , voar , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vaas , vader Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vader , vád , fát, vát , mannelijk
, vader; Ons fát Vader (zonder onze!); vát en moet ouders Ons vát en moet Onze ouders. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
vader , ván , mannelijk
, vader Onze ván Onze vader. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
vader , vaojer , vájjer , mannelijk
, vader. [Box]; bijzonder groot mens of dier; groot lomp persoon Wá ’ne groëte vájjer! Wat een grote lomperd! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
vader , vottje
, vadertje Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
vader , vader , zelfstandig naamwoord
, Ook: 1. Aanspreekvorm voor echtgenoot. | We moste opstappe, vader. 2. Min of meer spottende of minachtende aanspreking van een (jonge) man. | Je hewwe puur babbels, vader. Zegswijze vader is ’t hoofd, maar moeder is ’t nekkie, in werkelijkheid is de vrouw dikwijls degene die het huishouden bestiert. – Vader het de galge, maar moeder het de broek an, zie de vorige zegswijze Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vader , vaader , mannelijk
, vaadesj/fattesj , vaederke/fėtterke , vader. Ės ich veur de vaader gebaore waar, hèi ich mit de mooder getrout: as is verbrande turf. “ẹ Gout kénjt, dat nao de vaader aart” wordt gezegd, als blijkt, dat de kinderen de goede eigenschappen van vader overnemen.; fatter vader Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vader , vajjer
, vader. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
vader , vae
, vader. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
vader , vae
, vader. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vader , vao , va, vader, vae, vaeder, vaaier, vaor, voor, vaar, , 0
, vao’s , (Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe). Ook va, vader (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), vae, vaeder (Zuidwest-Drenthe, noord), vaaier (Zuidwest-Drenthe, zuid), vaor (Veenkoloniën), voor (Midden-Drenthe), vaar (Zuidwest-Drenthe, zuid), vaoier (vs) = vader No e oolder wordt, wordt e ok völ humeuriger, net as zien va vrogger (Pdh), Van zien voor kreeg e een flèer an de oren (Eex), Vaaier en mooier vader en moeder (Hgv), Ik zal het tegen vaotien zeggen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vader , vaotien , 0
, (bb, Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe, in Zuidoost-Drents zandgebied en Kop van Drenthe ook verkort uitgesproken) = vader, z. bij vao Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vader , vàdder , vaoder, vàd, faai, at
, vader. hulliejen vàd hè ‘n neij pèt, hun vader heeft een nieuwe pet. waor is onze vàdder? Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
vader , va , väär
, vader. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: väär Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vader , vae
, vaertien , vader. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vader , vôdder
, vader , Vôdder zén is nie zó moejlek, mér ge moet urst nog vôdder zien te worre. Vader zijn is niet zo moeilijk, maar je moet eerst nog vader zien te worden. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
vader , vader , vaeder, vae , zelfstandig naamwoord
, de 1. vader: mannelijke persoon of dier met nakomelingen, ook: God, in verb. 2. informele, ironische of licht dreigende aanspreekvorm Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vader , veer , vaer , zelfstandig naamwoord
, de 1. vader 2. rond uitsteeksel aan één van de lange zijden van een plank dat past in de groef van een andere plank Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vader , vajjer , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vajjers , - , vader , VB: Dè noonk ês altiéd wie 'nne vajjer vuur mich gewès.; grootvader vajjer (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vader , vôdder , vôt
, vader Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
vader , vaoder
, vader. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
vader , va , vader , zelfstandig naamwoord
, vader. Zie ook: vader, papa. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vader , vádder , vájjer
, vader , Och gèij, vájjer! Och jij, bemoeial! Gebruikt tegen een oudere broer die zich al te veel met de jongere bemoeide. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
vader , vaojer
, vader (Uddel 1874). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
vader , vader , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vaders , vaederke/vaderke , vader Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vader , vadder , zelfstandig naamwoord
, vader; R.J. 'onze vadder zeej 's op 'ne keer'; 'ik zèè ónze vadder te vlug'; Cees Robben – ne vadder, blij, mar van z’n stuk... (19540213); Cees Robben – Gif mèn mar de frutblaos vadder... (19550205); Cees Robben – Des onze vadder... (19570817); gez. Pierre van Beek - Nie in vadders schoen lôope = niet de aard hebben naar zijn vader (Tilburgse Taalplastiek 1978); Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - va'der (de a kort; de afbeelding 'vadder' ware wellicht beter); DANB hullieje 'Vader' heetem nòr school laote gaon; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nie in vadders schoen lôope (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973)- niet de aard van zijn vader hebben. Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - van vurren óp zen vadder lèèke èn van aachtern óp hil zen femielie (N. Daamen, Handschrift 1916 - - gezegd van de zoon); Henk van Rijen - hij beslèècht hullieje vadder - hij heeft de aard naar zijn vader; WvM 'v van ons vadder'; WNT VADER, vadder, vedder, met ongerekte vocaal (Z.-Limburg, Brabant); svaa; de vader, in de formule van het kruisteken; kindertaal; Cees Robben – Svaa-soons-seis-samen... kruisteken in kindertaal [In de naam van de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest, Amen] (19780804); vòjer; vader; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 22) 'vòjer' naast vaader en vadder Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |