Woord: vacht
vacht , vach , vrouwelijk
, vachte , vėchske , vacht. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vacht , vacht , vachte , 0
, vachten , Ook vachte (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. vacht Dat schaop het ’n dikke vacht (Erf), z. ook vluus 2. dikke laag Door zit ain dikke vacht op dikke, dichte laag gras (Vtm), Een mooie vacht klauwer dikke laag klaver (Eli), z. ook pels, rol Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vacht , vach
, vâchien , vacht. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vacht , vacht
, rieten dakbedekking. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |