elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: uitweg

uitweg , uitweg , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zie de wdbb. – Ook als naam van verschillende wegen aan het uiterste einde van het dorp, buiten de kom; zo b.v. te Krommenie de weg die van de Vlus naar Krommenieërhorn loopt, en te Assendelft de weg door Buitenhuizen, beginnende bij de Nieuwendijk. Zie Kaart v. d. Uytw. Sl. 12.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
uitweg  , oetwaeg , uitweg.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
uitweg , oetweg , [zelfstandig naamwoord] , uitweg, fig. en letterlijk.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
uitweg , oetwaech , mannelijk , oetwaech , uitweg.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
uitweg , oetweg , 0 , mogelijkheid om ergens uit te komen Deur de verkaveling heb wij een betere oetweg kregen (Bor), De buren hebt een uutweg over oons aarf (Die), Elk percail laand het recht op oetweg (Eev) (fig.) Zie mussen hen het bejaordenhoes; der was gien aander oetweg uitweg (Sle), Ze wilt nog een oetweg zuiken uitweg, ontsnappingsmogelijkheid (Eel)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
uitweg , uutweg , uitweg
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
uitweg , uutweg , zelfstandig naamwoord , de 1. uitweg: uitgang 2. mogelijkheid tot uiten 3. middel om uit een probleem te komen, oplossing
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
uitweg , uutweg , zelfstandig naamwoord , uitweg.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
uitweg , uutweg , overpad, pad over het erf van de buren naar de openbare weg.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
uitweg , [uitweg] , oetwaeg , mannelijk , uitweg
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal