Woord: uitkafferen
uitkafferen , oetkaffern , oetkaffeln, oetkaggeln , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook oetkaffeln (Zuidoost-Drents zandgebied), oetkaggeln (Zuidwest-Drenthe, zuid) = de mantel uitvegen, uitschelden Hij kan oe geweldig uutkaffern, maor hij meent het niet zo arg (Noo), Ik heb hum ies flink uut ekaggeld (Dwij), z. ook oethoedeln Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
uitkafferen , uutkafferen , werkwoord
, uitkafferen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
uitkafferen , uutkeveren
, afblaffen, uitschelden (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
uitkafferen , oetkaffere , werkwoord
, (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) uitfoeteren, uitschelden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeƫ Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |